Onze Taal. Jaargang 67
(1998)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Nicolaas Matsier: ‘Stijl is structuur in het klein’
| |
● SpoorzoekenVanwaar die voorliefde voor zulke kleine onderwerpen? Matsier: ‘Het gaat mij niet om kleinigheden zonder meer. Ik ben niet uit op een “kunst des dagelijksen levens” of iets dergelijks, zo maar. Het gaat bij mij, hoop ik, om een kras soort tegenstelling tussen iets kleins en een denken daarover dat op zichzelf helemaal niet zo klein is. Daarnaast ben ik heel vaak geïnteresseerd in wordingsgeschiedenis, in herkomsten, in hoe iets in een tijd gefunctioneerd heeft; het gaat dan om een soort spoorzoeken. Die twee dingen zijn kenmerkend voor mijn geschrijf. Misschien dat ik het impliciet doe, dat je goed moet opletten om te zien wat ik uitspook met die kleinigheden, maar het is een kwestie van esthetiek en van economie: maak de kleinst mogelijke bewegingen die het grootst mogelijke effect kunnen sorteren.’ ‘In Gesloten huis sta ik stil bij een bos sleuteltjes die op enigerlei wijze al dan niet bij misverstand zijn meegekomen uit de boedel van mijn overleden ouders. Die sleuteltjes hebben werkelijk geen enkel nut. Maar ik vind ze mooi, dus ze mogen nog een poosje op mijn bureau blijven liggen. Vervolgens zijn het precies die sleuteltjes die via een al dan niet moedwillige hypothese - namelijk dat een van die sleuteltjes een beetje doet denken aan de sleutel van een la of een deurtje in een bureau dat ooit in het ouderlijk huis heeft gestaan - leiden tot een niet onbelangrijk hoofdstukje in dat boek, namelijk de scène waarbij de vader de zoon ter verantwoording roept omdat hij een plaatje van een (naakte) godin uit een mythologisch boek heeft overgetrokken. Dat vind ik geen kleinigheid. Ik bedoel: het moet op een spannende manier in verband staan met iets wat werkelijk telt.’ | |
● RisicoMatsier spreekt gedreven en nadrukkelijk. Met lichte stembuigingen, tempowisselingen en vooral beklemtoningen wil hij er geen enkel misverstand over laten bestaan wat precies de structuur is van zijn soms tamelijk breed uitwaaierende zinnen, welke woorden speciaal van belang zijn, en waar terzijdes beginnen en eindigen. Het doet allemaal erg denken aan zijn manier van schrijven. In zijn proza maakt hij uitbundig gebruik van benadrukkende en structurerende leestekens (cursiveringen, puntkomma's, gedachtestrepen), en mag hij bijvoorbeeld graag een lange | |
[pagina 319]
| |
zin halverwege hernemen - alles om maar zo duidelijk mogelijk te zijn en geen detail ondergesneeuwd te laten raken. Hebt u het idee dat dat nauwkeurig ingaan op kleinigheden om er iets groters mee te bereiken, typisch iets is wat bij uw stijl past? ‘Stijl is niet iets los. Het is niet zo dat je denkt: “Waarop zal ik mijn stijl eens loslaten?” Het gaat van de andere kant af. Stijl is datgene wat tijdens het schrijven elke keer weer opnieuw tot stand komt, misschien ook wel bevochten wordt, bij wijze van spreken. Als je goed schrijft, is er altijd een soort van spanning, die iets te maken heeft met het risico dat je neemt. Telkens als je begint, moet je goed beseffen dat je opníéuw begint, dat het papier wit is. Maar anderzijds ben je vlak achter jezelf aan op de een of andere manier óók al een onafhankelijke lezer van de tekst die je schrijft. En vaak wordt die onafhankelijke lezer verrast door je stilistische middelen.’ | |
● Bestuurde ontroering‘Het beste wat een mens schrijft, gaat soms betrekkelijk “in één ruk”. In Gesloten huis zit een beschrijving van de afwasborstel waarmee mijn moeder aan het eind van haar leven een piepklein afwasje deed. Die afwasborstel was ontzaglijk versleten, en ik bood aan even twee nieuwe te kopen. Tot mijn verbazing zei ze, met een huishoudelijke nauwkeurigheid die ik absoluut schokkend vond: “Ach jongen, twee? Zal ik die nog wel nodig hebben? Ik weet het niet hoor.” Nou, daarover heb ik één bladzijtje geschreven dat, als je goed kijkt, één zin is. Op het moment dat ik die zin schreef, deed ik dat - ik durf dat nu wel eens te zeggen - vanuit een soort van “bestuurde ontroering”. Die maakte uit, zonder dat ik het me bewust was, dat ik kennelijk uit was op één zin. Ik deed iets wat mezelf verraste.’ U wordt vaak geprezen om uw stijl. Wat verstaat u onder een goede stijl? ‘Het is nodig te weten hoe een zin in elkaar kan zitten, hoe zinnen zich onderling kunnen verhouden, hoe je kunt interpungeren en alineëren - dat zijn allemaal vitale onderdelen van stijl en van de manier waarop jij wilt dat de lezer leest. Stijl is structuur in het klein. Eigenlijk is dat weer datzelfde micro-macrokosmosdenken waar ik kennelijk erg van hou.’ ‘Teksten die alleen maar als boodschappentas fungeren, zijn niet aan mij besteed. Als er niet iets als spanning is, dan deugt het niet. Hoe je dat verder moet definiëren zou ik zo een-twee-drie niet weten. De kunst is natuurlijk om niet op de knieën te gaan en ook niet van de katheder af te spreken. Op de een of andere manier zul je tempo moeten maken, maar zul je er ook voor moeten zorgen dat er tempoverschíllen zijn. Als er één ding dodelijk is, dan is het wel steeds maar weer hetzelfde soort zin in een eindeloze aaneenrijging. Een tekst zal een zekere rijkdom te zien moeten geven, in de gezichtspunten en in de kracht waarmee die worden ingenomen, maar ook in de snelheid waarmee er wordt gewisseld in gezichtspunt, of de vruchtbaarheid waarmee een gezichtspunt in een variatie aangewend kan worden. En belangrijk is een soort van vrolijke blik, die de dingen overstijgt - ook de dingen die welbeschouwd helemaal niet zo erg vrolijk zijn. Uiteindelijk is er natuurlijk één ijzeren wet die voor al het geschrevene geldt, en die is dat de lezer zich niet mag vervelen. En de schrijver mag zich tijdens het schrijven al helemaal niet vervelen.’ | |
● Korte droomU schrijft heel gedetailleerd en precies. Maar vaak is het een indirect soort precisie, een precisie die er net ‘omheen’ gaat. Uw column ‘Alleen de komma’, bijvoorbeeld, zegt uiteindelijk niets over de toch wel erg voor de hand liggende vraag wat u nu zo fascineert in de komma. ‘Ja, dat is waar. Ik gebruik graag iets, een boek bijvoorbeeld, volstrekt als aanleiding, als een startbaan voor een gedachte, waarna die gedachte “los” raakt. De aanleiding in dat stuk over de komma is dat ik in een boekhandel een boek oppak, De geschiedenis van de komma. Dat boek steekt vervolgens een korte droom bij mij aan; ik blader er wat in en krijg een mooie wolk van mogelijkheden cadeau. Er gaat een universum voor mij open, er ontstaat een soort gretigheid. En daar gaat die column over, over de tijd tussen de behoefte om het boek te gaan aankopen en het moment dat het een keer wérkelijk open zal gaan - een moment dat misschien ook wel nooit aanbreekt. Maar inderdaad: eigenlijk zou je van mij een tweede stuk mogen verwachten over waarom de komma onontbeerlijk is, of noodzakelijk, of ook buitengewoon sierlijk bij gelegenheid, enzovoort. Ja, ik zou wel een kleine lof van de komma hebben willen zingen.’ Wat zou daar nog meer in hebben gestaan? ‘Waarschijnlijk dat komma's ongelofelijk handig zijn als tempotekens. Zo gebruik ik ze tenminste vooral; als er vertraging vereist is, zet ik een komma en als ik tempo wil maken, dan zal ik 'm in het algemeen achterwege laten. Komma's zijn een beetje partituurtekens, te vergelijken met de manier waarop in muziek te kennen wordt gegeven hoe lang iets duurt, waar stiltes zijn of soms ook welke stijl gewenst wordt. Maar natuurlijk kun je in teksten ook andere leestekens gebruiken om dit soort effecten te bereiken.’ Nicolaas Matsier: ‘Maak de kleinst mogelijke bewegingen die het grootst mogelijke effect kunnen sorteren.’
Foto: Bob Bronshoff/Hollandse Hoogte | |
[pagina 320-321]
| |
Alleen de kommaMaar zelden wordt het lied van de komma gezongen. Weinigen hebben de komma in het hart gesloten. Een congres gewijd aan de komma, dat zal niet snel georganiseerd worden. De komma bij Krol en andere essays, heette jaren geleden een boek. Het had best - wie weet tot in de eeuwen der eeuwen - het enige boek kunnen blijven met een titel waarin een plaats vergund was aan de voetveeg onder de leestekens. Zou ik, vraag ik me daarop af, dit boek ook kopen als het zevenhonderd pagina's telde? Weet wel zeker van niet. Of als alle interpunctie er in dit ene kleine boekje doorgejast werd: punt, dubbele punt, puntkomma, uitroepteken, vraagteken en al? Nee, dan zou ik het ook niet moeten. Het is juist die welgeproportioneerdheid die me zo aanstaat. En zou ik eventuele vervolgdelen blieven, in deze zelfde uitvoering? Nee! Het moet een aardigheid blijven: alleen de komma en niets anders dan de komma. Wist ik al dat ik zoveel van de komma hield voordat ik dit boekje in handen had? NICOLAAS MATSIER NRC Handelsblad, 15-6-1994. Ook opgenomen in Dicht bij huis.
U cursiveert graag. ‘Ja, maar ik ben er toch ook wel wat zuiniger mee geworden. Vroeger wilde ik de lezer met cursiveringen dwingen een woordje tot in de uiterste precisie te lezen zoals ik dat vereist achtte. En dat heeft ongetwijfeld iets nuffigs hoor, dat opleggen hoe iets gelezen moet worden. Later dacht ik vaak: laat de lezer het gewoon zelf doen. In nieuwe drukken heb ik veel cursiveringen weer ongedaan gemaakt, en ook trouwens in krantenstukken die in een boek terechtkwamen. Maar daarbij speelde nog iets anders: je moet in de krant een wat kortaffere lezer veronderstellen, een lezer bij wie iets meer stemverheffing nodig is.’ | |
● Monter‘Ook met gedachtestrepen moet je uitkijken, want die zijn langzamerhand wel een soort ziekte geworden, die zich waarschijnlijk vanuit de columnistiek heeft verbreid. Ik denk dat je de gedachtestreep in mijn jeugd ongeveer niet aantrof. De opkomst ervan zou weleens verband kunnen houden met het afnemende vermogen om volzinnen tot je te nemen; er ontstaat dan behoefte aan hulpmiddelen. Maar ik ben erg dol op die liggende streepjes; ik heb ze vaak ingezet, twee stuks dan, om een deel van de zin te markeren waarvan ik wilde dat de lezer die even als op een zijspoor zou lezen, waarna de zin hervat kon worden zonder dat er iets onthouden hoefde te worden. Je zou dat ook met komma's kunnen doen, maar dan is het minder goed zichtbaar. Heel vaak kun je het tweede streepje al in dezelfde oogbeweging zien aankomen en dan begrijp je meteen al de status van het tussengelegen stelletje woorden. En dat vind ik wel handig. Als je een misverstand kunt uitsluiten, dan moet je dat gewoon doen.’ ‘Met gedachtestrepen kun je ook heel goed een soort montere flauwheid bereiken, bijvoorbeeld door ze om een niet zo héél belangrijk woord te zetten, waardoor je dat woord iets quasi-gewichtigs meegeeft. Maar je kunt er ook in alle ernst een heel móói woord mee in het zonnetje zetten. Leestekens zijn kleinigheden die er toch enorm toe doen.’ | |
● Routes en ritesHoeveel doen de omstandigheden tijdens het schrijven ertoe? ‘Ik heb weleens een poosje dagelijks gejogd. Dat vond ik een fascinerende ervaring: al joggend word je behalve je omgeving ook allerlei dingen gewaar die niet rechtstreeks met dat joggen te maken hebben. Een paar keer heb ik echt direct na afloop aantekeningen gemaakt van wat een mens zoal denkt tijdens dat joggen. Dat waren een soort prozagedichtjes, volstrekt ongealineëerd. Een paar daarvan zijn er beland in Dicht bij huis. Het zijn stukjes die bij wijze van spreken één op één, en in één beweging, zijn opgeschreven. Ik kwam thuis met een paar noties en dat was voldoende om gewoon in direct vloeiende zinnen aan de slag te kunnen.’ ‘Tijdens het joggen moet je je aandacht wel bij dat rennen houden, maar het gaat op een bepaalde manier toch vanzelf. Er ontstaat dan een leegte die zich heel makkelijk laat vullen. Routes en rites blijken het soort vrijheid te verschaffen waarin er zich opeens iets aandient.’ Wat is het mooiste woord dat u kent? ‘Hapax. Het komt uit het Grieks en het staat gewoon in Van Dale: “een slechts eenmaal in een tekst of een taal aangetroffen woord”. Ik vind het een wonder dat er een aparte aanduiding bestaat voor een zo kleine categorie: woorden op de rand van het bestaan.’ |
|