(Vergeten woorden...)
Tuin
Hans Heestermans
‘Een mensche plantte eenen wijnberch, ende leyde daer eenen tuyn omme’, staat in de Liesvelt Bijbel uit 1526 te lezen in het evangelie van Marcus. Een aanzienlijk deel van de Nederlanders zal deze zin niet snel op de juiste wijze interpreteren. Een mens plantte een wijngaard en legde daar een tuin omheen? Wat voor nut zou zo'n tuin dan hebben?
Een ander, ook niet gering aantal land- en taalgenoten zal geen enkel probleem met deze tekst hebben. Zij vertalen feilloos: een mens plantte een wijngaard en zette er een heg omheen. Die mensen komen doorgaans uit het noorden óf het noordoosten óf het zuiden (Limburg, Brabant en Zeeland) óf Vlaanderen. In die gebieden is tuin in de betekenis ‘datgene wat tot afscheiding dient tusschen twee stukken grond, resp. tot omperking van een gedeelte grond bij het bepalen van iemands gebruiks- of eigendomsrecht en/of voor een bijzondere bestemming dan wel ter bescherming’ (Woordenboek der Nederlandsche Taal) heel gewoon.
In West-Brabant bijvoorbeeld zegt iemand als er over hem geroddeld is: ‘ze hebben me gaaf op de tuin gehangen’. Misschien is die uitdrukking terug te voeren op de gewoonte om de bonte was op de haag te drogen te hangen. Dat bontgoed was door het vele en lange gebruik vaak niet meer helemaal schoon te krijgen. En als de buren dat zagen, dan hadden ze volop stof om daarover een uitvoerig fluisterend gesprek met de andere buren te voeren.
In Zeeland bestaat nog de zegswijze waar de tuin het laagst is, komt men er het lichtst (of: eerst) over. Dat betekent ‘de zwakken hebben het 't zwaarst te verduren’. Oftewel: ‘al te goed is buurmans gek’, zoals het beste Nederlandse dialectwoordenboek, namelijk dat van het Zeeuws, het omschrijft.
Vaak blijft een verouderde betekenis van een woord nog in een of twee verbindingen of zegswijzen voortleven. Dat is ook bij tuin het geval. In veel steden is er nog wel een café of restaurant met de naam ‘De Hollandsche Tuyn’. Die Hollandse tuin is een kringvormige omheining, afgesloten met een hek, waarbinnen zich een paar zinnebeeldige figuren of attributen bevinden die het symbool zijn van de vrijheid, de eendracht en de kracht van de provincie. In het geval van Holland verbeeldde bijvoorbeeld de maagd de vrijheid en de twee leeuwen met getrokken zwaard de kracht. Een afbeelding van zo'n tuin was vaak op munten of wapens te zien.
Algemeen gangbaar is tuin ‘heg’ zeker nog in de uitdrukking iemand om de tuin leiden. De eigenlijke betekenis daarvan is iemand niet ín de hof voeren, maar eromheen. En dan kom je al gauw bij het figuurlijke gebruik: ‘iemand misleiden’, ‘iemand beetnemen’.