| |
| |
| |
Is dat goed Nederlands?
Taaladviseur Charivarius
Wim Daniëls - publicist, Eindhoven
Achtenvijftig jaar geleden verscheen het boek Is dat goed Nederlands? van de destijds beroemde taalcolumnist Charivarius. Er werden tienduizenden exemplaren van verkocht, en daarmee was het het eerste taaladviesboek voor een groot publiek. Onlangs is het na jaren weer heruitgegeven. Hoe actueel is het boek nog? En wie was Charivarius eigenlijk?
In december 1940 stond in Onze Taal een recensie van het toen juist verschenen boek Is dat goed Nederlands? van Charivarius, pseudoniem van Gerard Nolst Trenité (1870-1946). De recensie eindigde met de woorden: ‘Meer dan twee procent van onze bevolking, misschien wel drie, zal er geen behoefte aan hebben; maar de overige 97 à 98 procent zullen het moeten koopen.’ Nu, bijna zestig jaar later, is er van het boek een herdruk verschenen, met een uitgebreide inleiding waarin een beeld geschetst wordt van de persoon Charivarius en van diens werk.
Veel van de concrete taalrichtlijnen die Charivarius in 1940 in zijn boek gaf, lijken hopeloos verouderd. Woorden en frasen die hij afkeurt, zijn inmiddels gemeengoed geworden. Toch blijken de achterliggende gedachten ook in 1998 nog actueel: schrijf helder en duidelijk, zonder onnodige opsmuk, gebruik alleen buitenlandse woorden als er geen acceptabel Nederlands alternatief bestaat, en wees zorgvuldig met beeldspraak. Alle hedendaagse schrijf- en stijlwijzers zijn op dergelijke principes gebaseerd, en in veel ervan klinkt de stem van Charivarius nog door.
| |
● Gezaghebbend
Zoals in chapeau, zo moet de ch van Charivarius worden uitgesproken, althans zo deed Nolst Trenité het zelf volgens de mensen die hem gekend hebben. Sjarivarius dus. Gerard Nolst Trenité koos zijn pseudoniem toen hij in 1909 - hij was toen 39 - begon met een taalrubriek in het weekblad De Amsterdammer, vanaf 1925 De Groene Amsterdammer geheten. De rubriek zelf noemde hij aanvankelijk ‘Charivari’, later ‘Charivaria’. Waarschijnlijk ontleende Nolst Trenité zijn rubrieksnaam en pseudoniem aan de titel van het satirische Engelse tijdschrift ‘Punch, or the London Charivari’. De betekenis van dit Charivari is ‘grappige kritiek’ of ‘afkeurend geluid’.
Charivarius signaleerde in zijn wekelijkse taalrubriek vooral taal- en denkfouten die hij in kranten en tijdschriften tegenkwam, precies zoals J.L. Heldring jaren later (tot dit voorjaar) maandelijks in NRC Handelsblad zou doen. Door zijn taalrubriek verkreeg Charivarius een grote bekendheid. In vrij brede kring werd hij ook als een echte taalautoriteit gezien.
| |
● Deftig
De lof en de waardering van het grote publiek die Charivarius ten deel vielen, zorgden ervoor dat hij zijn taalcolumn meer dan dertig jaar bleef schrijven. Het was de oorlog die er in oktober 1940 een einde aan maakte, omdat De Groene Amsterdammer toen ophield te verschijnen. Een paar maanden daarvoor nog werd Charivarius' zeventigste verjaardag in het blad opgeluisterd met een nummer dat speciaal aan hem gewijd was.
Er was ook kritiek op Charivarius. Sommigen hadden moeite met het voorschrijvende karakter van zijn opmerkingen, en er zijn ook vraagtekens geplaatst bij het wetenschappelijk gehalte van zijn werk. Zo schreef taalwetenschapper Joop van der Horst in deel IV van het Biografisch Woordenboek van Nederland (1994): ‘Charivarius' gezag was niet gebaseerd op een grote kennis van zaken. Hij was namelijk gespeend van iedere wetenschappelijke belangstelling. Sterker nog: uit niets blijkt dat hij ook maar van de elementaire beginselen van de taalkunde op de hoogte was. De norm die Nolst Trenité aanlegde, was die van een op de spits gedreven soort logica en voor het overige die van het taalgebruik van zijn eigen deftige milieu.’
Dat Charivarius gespeend was van iedere wetenschappelijke belangstelling is beslist te sterk uitgedrukt. Wel was hij meer iemand van de vrolijke en sterk op de praktijk gerichte wetenschap. Hij bestudeerde bijvoorbeeld het werk van de filosoof Schopenhauer en wat hem in diens werk aansprak, vertaalde hij vrijmoedig en op rijm in het Nederlands. En de vakliteratuur die hij voor de vreemde talen bestudeerde, verleidde hem niet tot het schrijven van een wetenschappelijke verhandeling over het Engels, maar tot het maken van oefenboekjes voor het leren van die taal.
| |
● Ruize-rijmen
Dat Charivarius meer dan dertig jaar lang de vasthoudendheid had om een taalrubriek te schrijven, is wel verbazingwekkend als de aanloop naar die lange periode bekeken wordt. Vooral zijn studieperiode laat weinig vastigheid zien. Hij studeerde achtereenvolgens klassieke talen, rechten en staatswetenschappen. Zonder een van die studies afgemaakt
| |
| |
te hebben vertrok hij naar het buitenland (de Verenigde Staten, Japan en Indonesië), waar hij in zijn onderhoud voorzag door les te geven, onder andere in de Engelse taal. Na een paar jaar keerde hij weer terug naar Nederland en pakte zijn studie staatswetenschappen op, studeerde af, koppelde er een promotieonderzoek aan vast en was daarmee in 1901 klaar, terwijl hij in de tussentijd ook nog een onderwijsakte voor Engels haalde. Hij koos vervolgens voor een baan als leraar, die hij tot 1918 zou behouden. Een schildklierziekte noopte hem toen het onderwijs vaarwel te zeggen.
De schrijverscarrière van Gerard Nolst Trenité begon enkele jaren na het begin van zijn onderwijsloopbaan met de publicatie van leerboekjes voor de vreemde talen, vooral voor het Engels. Zijn eerste boekje voor het grote publiek - onder het pseudoniem Charivarius - kwam in 1913 uit: de bundel Charivari, waarin een ruime selectie van de door hem verzamelde taalfouten uit kranten stond, en een aantal gedichten van zijn hand. Nadien, in 1915 en 1916, verschenen de taalfoutencollecties nog in twee aparte bundels onder een iets gewijzigde titel: Charivaria.
Charivarius in 1940, het jaar waarin Is dat goed Nederlands? verscheen.
Foto: Eva Besnyö
In dezelfde periode publiceerde Charivarius ook vier bundels met daarin uitsluitend gedichten. Hij noemde die gedichten Ruize-rijmen, een benaming waarin ruize een door hem verfoeide uitspraak van reuze was. Na 1917 verschenen er nog andere dichtwerken van hem, maar van een nieuwe taalfoutenbundeling zag hij af. Zijn taalrubriek in De (Groene) Amsterdammer bleef wel bestaan, en was volgens sommigen zelfs de meest gelezen rubriek van de vaderlandse pers.
Het boek Is dat goed Nederlands?, dat in november 1940 uitkwam, is duidelijk een afsluiting van die rubriek. De ontvangst van het boek was zeer positief.
| |
● Eerste taaladviesboek
In totaal verschenen er zeven drukken van Is dat goed Nederlands?, bij elkaar enkele tienduizenden exemplaren. Het boek kan daardoor beschouwd worden als het eerste Nederlandse taaladviesboek dat onder de aandacht van een groot publiek kwam. Tegenwoordig wordt het boek ook wel gezien als de voorloper van de stroom taaladviesboeken die later op gang is gekomen. In veel van die taalboeken is de geest van Charivarius ook nadrukkelijk aanwezig. Soms zijn definities van Charivarius letterlijk overgenomen of staan er identieke voorbeeldzinnen in.
Onmiskenbaar charivariaans in vrijwel elk taalboek is ook de benaming tante Betje voor de woordvolgordefout van het type ‘Vandaag ontvingen wij uw aanmaning en zullen wij u morgen het verlangde bedrag overmaken.’ Het ‘tante Betje’ is door Charivarius rond 1918 in het leven geroepen. Hijzelf heeft altijd beweerd dat de benaming een vernoeming was naar een echte tante Betje van hem, maar zijn nabestaanden geloven daar niets van.
Charivarius besteedt in Is dat goed Nederlands? veel aandacht aan pleonasmen (felle vuurzee, tijdig redden, enz.). Volgens Charivarius maken pleonasmen de stijl overladen en dwaas, ‘als twee klokken in een kamer’. Hij noemt het pleonasme zelfs de meestvoorkomende stijlfout. Opvallend is dat veel van de voorbeelden die Charivarius in dit hoofdstuk geeft, inmiddels als vaste uitdrukking zijn ingeburgerd. Het pleonasme is niet altijd, zoals Charivarius stelt, een stijlfout; het is ook een stijlfiguur.
| |
● Purismen
Er zijn nogal wat mensen bij wie Charivarius vooral te boek staat als een purist, iemand die zich met hand en tand verzet tegen elk woord uit een vreemde taal. Dat is beslist een ongenuanceerde kwalificatie. Charivarius heeft inderdaad vaak geschreven over de invloed van andere talen op het Nederlands en hij heeft aspecten van die invloed ook bij herhaling afgekeurd, maar nooit blindelings. Zijn houding tegenover buitenlandse woorden blijkt ook uit het advies dat hij in 1942 gaf aan de Nederlandsche Lawn-Tennis Bond. Die bond wilde de vele Engelse termen die bij het tennis gangbaar waren, vervangen door Nederlandse woorden (over de handsch in plaats van smash, boogbal in plaats van lob, enz.). Charivarius evenwel vond dat ze niet al te puristisch moesten zijn: ‘Wat vertaalbaar is, vertaal het, en laat de rest zooals het is.’ Ondanks deze liberale houding keurt Charivarius nog een groot aantal woorden als on-Nederlands af. De hedendaagse lezer zal misschien met verbazing constateren dat veel van die woorden in de loop der jaren probleemloos door onze taal zijn geannexeerd, terwijl andere vanzelf in onbruik zijn geraakt.
Dat niet alleen de woordenschat, maar ook de grammatica van een taal in de loop der tijd kan veranderen, bewijst hoofdstuk 4 van Is dat goed
| |
| |
Nederlands? Dat gaat over meervoudsvormen van woorden op een stomme e. Charivarius geeft dertien voorbeelden: bate, schade, belofte, bode, boete, gemeente, gevaarte, gewoonte, gezindte, groente, leemte, rede en ziekte. Van al deze ‘zuiver Nederlandse woorden’ moest volgens hem het meervoud altijd op -n eindigen. Het meervoud op -s was uit den boze. Alleen lentes was nog acceptabel. Het huidige Groene Boekje laat een heel ander beeld zien: alle woorden behalve bate hebben inmiddels een geaccepteerd meervoud op -s. Blijkbaar zijn er tendensen in de taal en het taalgebruik die zich niets aan voorschriften gelegen laten liggen.
Een aparte paragraaf wijdde Charivarius destijds aan vanaf en vanuit. Splits ze of schrap het overtollige af en uit, was zijn advies. Dat advies werd evenwel een keer flink ondermijnd door een meisje van een gymnasium, dat hem bij een bepaalde gelegenheid vroeg of het ook fout was als je schreef: ‘Zeus donderde vanaf de Olympus.’ Want Charivarius kon toch niet serieus menen, aldus het meisje, dat de zin moest luiden: ‘Zeus donderde van de Olympus af.’
| |
Vergassen
Charivarius bracht in de eerste zes herdrukken van Is dat goed Nederlands? verschillende wijzigingen aan. De opmerkelijkste is ogenschijnlijk een detail, namelijk het woord vergassen. Vergassen is natuurlijk een beladen woord, dat met een nieuwe betekenis opgang maakte in de tijd dat Charivarius' boek volop verkocht werd. Het woord ontbreekt nog in de eerste drukken, maar het staat wel in de vierde druk, die in november 1942 uitkwam. Charivarius neemt vergassen op in het hoofdstuk ‘Het juiste woord’. Hij geeft aan dat het woord niet correct is. Wel juist is volgens hem: door gas doden.
Het komt bijzonder vreemd over dat iemand zich in een oorlogssituatie waarin tallozen vergast werden, druk kon maken om de vorm van het woord vergassen zonder ook maar iets te schrijven over de afschuwwekkende werkelijkheid achter dat woord. Je zou zeggen dat het een ernstige vorm van bedrijfsblindheid moet zijn geweest. Je kunt er echter ook een poging in zien het woord te ontdoen van zijn eufemistische karakter. Dan zou het opnemen van vergassen zelfs als een daad van verzet te beschouwen zijn.
Uiteindelijk verdween het woord uit Is dat goed Nederlands?, maar dat was pas in de drukken die na Charivarius' dood verschenen, toen het werkelijk ongepast werd het woord uitsluitend op zijn taalkundige correctheid te beoordelen en het opnemen ervan ook geen eventuele verzetsdaad meer verried.
| |
● Pittige toon
Het innemende karakter dat sommigen Charivarius hebben toegedicht - de neerlandicus Yge Foppema noemde hem bij zijn dood ‘de beminnelijkste aller mensen’ - staat in scherp contrast met de harde, soms impertinente toon die Charivarius in zijn werk kon aanslaan. In Is dat goed Nederlands? komt die toon naar voren in zinnen en zinsneden als:
- | Dit is blaarblijkelijk (sic) onzin. |
- | Het hedendaagse wansmakelijke gebruik. |
- | De schriklijkste aller stoplappen. |
- | Dit is oppervlakkige onzin. |
- | Dit is beuzelpraat. |
Het is een toon die ondenkbaar is in hedendaagse taalboeken, waarin ook niemand zou durven schrijven - zoals Charivarius destijds deed - dat een slechte stijl volstrekt geen zaak van taal is maar een karakterfout. Charivarius haalt in Is dat goed Nederlands? ook hard uit naar mensen die de opvatting huldigen dat bepaalde fouten die heel vaak gemaakt worden, niet meer echt als fout te beschouwen zijn: ‘Liegen wordt geen deugd doordat er veel leugenaars zijn.’
In de inleiding van Is dat goed Nederlands? stelt Charivarius dat de oorzaak van de meeste taalfouten niet onkunde is maar onnadenkendheid. De soms wat pittige toonzetting in zijn boek zal dan ook vooral bedoeld zijn om de mensen wakker te houden of wakker te schudden, of zoals iemand het in Charivarius' tijd uitdrukte: Charivarius' toon was het noodzakelijke bittere medicijn.
Dit artikel is een bewerking van enkele passages uit de inleiding die Wim Daniëls schreef bij de heruitgave van Is dat goed Nederlands? Den Haag, Sdu, 1998.
ISBN 90 75566 91 3
|
|