● Kikker
Er zijn meer problemen. Kinderen vinden het vaak moeilijk een verzwegen bedoeling te destilleren uit de vraag van een volwassene. ‘Dus jij hebt weleens een kikker gezien?’, vroeg Roelofs een keer aan de vierjarige Stefan. Ja, dat had hij. ‘En vertel eens, hoe ging dat?’, vroeg ze verder. ‘Goed’, zei het jongetje, en daar liet hij het bij. Dat een volwassene verwacht een verhaaltje te horen als antwoord op de vraag ‘Hoe ging het?’, had hij nog niet door. Was de vraag hem vier jaar later gesteld, dan was dit waarschijnlijk anders geweest.
Omgekeerd laten jonge kinderen zelf vaak weer allerlei dingen ongezegd omdat ze ervan uitgaan dat hun gesprekspartner die dingen ook wel weet. Ze beginnen een verhaaltje met de zin ‘Hij zit op straat’, zonder uit te leggen naar wie het woord hij verwijst. ‘Jonge kinderen begrijpen nog niet dat andere mensen sommige dingen niet weten die voor hen vanzelf spreken’, zegt Roelofs. ‘Maar ook dat gaat stilaan beter als de kinderen ouder worden. Een kind van acht zal zeggen: “Het jongetje Jan zit op straat”.’