| |
| |
■ Natte
Marcus Leroy - Harare, Zimbabwe
Met enige verwondering las ik in de rubriek ‘Taal in beeld’ van het aprilnummer dat het in Groningen gesignaleerde natte een nieuw woord zou zijn. Volgens mij is het eeuwenoud.
In Vlaamse dialecten (ik bedoel die van het oude graafschap Vlaanderen) is natte het gewone woord voor ‘natheid’ of ‘nattigheid’, zoals er ook gesproken wordt van wakte (van wak, ‘vochtig’) en moete (van moe). In de buurt van Gent, waar ik vandaan kom, zeggen we soms ‘het vliegt natte’ voor ‘het motregent’.
Gezien de talrijke gelijkenissen tussen het Gronings en het West-Vlaams verbaast het me niet in een reactie in het juninummer te lezen dat natte ook in Groningen een sinds lang bestaand woord is. Of wordt die camping in Haren (Gr.) door een Vlaming geëxploiteerd?
| |
■ Verkeerd geciteerd
Liesbeth Koenen - Amsterdam
In de rubriek ‘Tamtam’ van het meinummer van Onze Taal las ik dat ik me in mijn NRC-column flink had opgewonden over de uitspraken die Ritzen aan het eind van zijn ministerschap had gedaan over de nieuwe spelling. Helemaal waar. En toen ik verder las, moest ik me warempel alweer vreselijk opwinden. Dit keer over een staaltje vals citeren dat meteen in de handboe- | |
| |
ken zou kunnen worden opgenomen als een modelvoorbeeld van wat niet mag. Want wat volgde er ter adstructie van mijn opwinding? Dit citaat: ‘Hadden de ministers nou maar integraal alle voorstellen van de deskundigen overgenomen, dan was er niets aan de hand geweest.’ Het is bijna geestig, want als ik íéts niet vind dan is het dat wel. De geciteerde woorden komen inderdaad uit mijn column, maar daarin waren ze een weergave van wat de taalkundigen uit de spellingcommissie achteraf zeiden. Voor alle duidelijkheid: de ook in ‘Tamtam’ genoemde kop ‘laffe honden’ boven het stuk sloeg op alles en iedereen: de taalkundigen, de politiek, de journalistiek en de uitgevers. Want die hebben allemaal schuld aan de nu heersende spellingverwarring en aan misbaksels als gedachtegang en zielenrust.
| |
Naschrift redactie
Liesbeth Koenen heeft gelijk: het citaat in het ‘Tamtam’-berichtje wekt een verkeerde indruk. En wij hadden dat moeten opmerken - al was het maar omdat Koenen haar mening over deze kwestie de laatste jaren niet onder stoelen of banken heeft gestoken.
Hoe is het zo gekomen? Het was onze bedoeling een wat ruimer citaat uit haar column op te nemen, namelijk:
De minister zegt nu dat de taalkundigen het fout hebben gedaan, maar lang daarvoor hadden die taalkundigen al laten weten dat het de schuld van de ministers was. Hadden die nou maar integraal alle voorstellen van de deskundigen overgenomen, dan was er niets aan de hand geweest. Dat je onder geen beding mag aankomen met bijvoorbeeld een spellingsvoorschrift dat afhangt van een mechanisme dat ook geen taalkundige precies snapt, was kennelijk niet in de deskundige hoofden opgekomen.
Omdat het bericht wat lang was uitgevallen, beperkten we ons tot de tweede zin. En daarmee ontstond het probleem. Want de woorden Hadden die nou maar hebben in deze lange versie van het citaat iets dubbelzinnigs. Ze kunnen inderdaad een signaal zijn dat er een weergave volgt van wat de taalkundigen zeiden, maar ze kunnen evengoed opgevat worden als begin van een bewering van Koenen zélf. Met het weglaten van de eerste en de laatste zin verdween die dubbelzinnigheid: er valt nu alleen een verzuchting van de columniste in te lezen. En dat was dus niet haar bedoeling.
| |
■ Akoestisch versus elektronisch
Peter van Vleuten - Bergen (NH)
In de rubriek ‘Taalergernissen’ van het meinummer windt de heer Hertog zich op over het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord akoestisch bij muziekinstrumenten, als tegenhanger van elektronisch of digitaal. Hij vindt dit onderscheid onlogisch, want elk muziekinstrument brengt geluid voort en is dus hoorbaar.
Naar mijn mening is het echter juist een heel verhelderend onderscheid. Akoestisch moet hier worden opgevat als ‘een eigen akoestiek hebbend’, ‘met klankkast’. Een snarenpiano, een Spaanse gitaar: het zijn alle akoestische instrumenten, in tegenstelling tot een ‘elektrische’ piano of gitaar, die het moet hebben van elektronica (een geluidsversterker) om geluid voort te brengen.
Als alternatief voor de benaming akoestische instrumenten stelt de heer Hertog nog voor te spreken over mechanische instrumenten enerzijds, en digitale of elektronische instrumenten anderzijds. Daarmee veronderstelt hij dat elektronische instrumenten geen mechanische componenten bevatten. Maar als ik de mechanische onderdelen van mijn elektrische piano of gitaar zou verwijderen, zouden beide instrumenten geen enkel geluid meer voortbrengen. Nog niet met de beste versterker.
| |
■ Fantasietalen
P.R.A. van Iddekinge - Elst
Rolandt Tweehuysen beschrijft in het aprilnummer een aantal fantasietalen. In aanvulling op zijn artikel wil ik graag wijzen op het boek Why come to Slaka? van de Britse auteur Malcolm Bradbury. Het is een taal- en reisgids voor een denkbeeldig Oost-Europees (stalinistisch) land, nog het meest te vergelijken met Roemenië in de Ceauşescu-tijd. Bradbury schreef het boek als een afgeleide van zijn eerdere roman Rates of Exchange, het hilarische verhaal van een naïeve Britse wetenschapper die in Slaka op het verkeerde congres terechtkomt. Hij belandt daardoor in de meest bizarre situaties, die nog verergerd worden door een intussen door de partij gedecreteerde taalverandering.
| |
■ Slot-n'en
Willem Mooijman - Velp
In het meinummer schrijft Kees van der Zwan over ‘opklinkende slot-n'en’. Hij brengt dat verschijnsel in verband met politici als Bolkestein, die die n uitspreken, maar ook met onze nieuwe, zo omstreden pannenkoek-n.
U kunt het geloven of niet (ik heb helaas geen bewijsmateriaal), maar ik heb al ten minste twee keer een spreker op televisie de naam van de VVD-leider horen uitspreken als Bolkenstein - en dat niet als grap. Zo krijgt Van der Zwan twee keer zijn zin.
| |
■ [Normùn] voor de uitspraak
Jo Daan - dialectologe, Barchem
Volgens de oren van Kees van der Zwan (blz. 132 meinummer) spreken ‘de meeste’ standaardtaalsprekers lopen uit als [lopù]. Was het maar waar! Ik hoor heel vaak, té vaak [lopi]. Heeft hij dat niet gehoord? Moet ik dan wel vertrouwen hebben in ‘de meeste’? Ik heb zijn uitspraken vergeleken met Hans Van de Veldes Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands (1935-1993) (1996). Volgens diens onderzoek van het Nederlands in twee stijlen, vastgelegd op geluidsdragers, is er tussen 1935 en 1995 zowel in Nederland als Vlaanderen weinig veranderd. Enige stijging in 1950, een lichte daling tussen 1950 en 1995. En nu zou, volgens Van der Zwan, het uitspreken van de slot-n toenemen onder invloed van de spelling van de tussen-n en de uitspraak van mensen als Bolkestein. In de laatste kolom, onder ‘Verbeten’, volgt de klap op de vuurpijl: ‘Want wanneer in de geschiedenis van het Nederlands werd de n het vaakst en het duidelijkst gearticuleerd? Antwoord: na de invoering van de omstreden nieuwe spelling in 1996.’ Daarop volgt een tweede overweging, namelijk dat juist de tegenstanders van die tussen-n deze met nadruk zijn gaan uitspreken. Ik denk dat dit wel het geval kan zijn in dat ene woord pannùnkoek, maar toch niet als regel! Als de spelling zo veel invloed toegekend wordt, hoe is het dan te verklaren dat de geschreven en gedrukte slot-n nooit als norm voor de uitspraak beschouwd is?
In 1924 was de norm dat in het ABN, zoals het toen heette, geen slot-n uitgesproken werd. En Nederlanders die opgevoed waren in een streektaal mét slot-n probeerden deze -n af te leren. De bekende
| |
| |
taalkundige Van Haeringen schreef in 1924 dat vasthoudende sprekers uit het noordoosten van ons land het uitspreken van de slot-n niet afleerden, maar dat velen het wel deden: ‘zo een ben ik bijvoorbeeld zelf’. Dat hij zich gedroeg volgens een norm bleek uit het feit dat hij de zuivere uitspraak van ee en oo, typerend voor sommige noordoostelijke dialecten, bewaard had.
Een jonge onderwijzer die werkte op een basisschool in Epe, op de Noord-Veluwe, vertelde me eens, ruim twintig jaar geleden, dat hij zijn leerlingen het uitspreken van de slot-n probeerde af te leren. Dat gold ook voor hem als norm voor standaard-Nederlands.
Misschien heeft Van der Zwan gelijk, maar ik betwijfel het. Heeft hij onderzoek gedaan, een statistisch relevant aantal Nederlanders erin betrokken? Zijn artikel vermeldt er niets over.
Het zou me wel deugd doen als de slot-n in de toekomst positief gewaardeerd zou worden. Dat is ook gebeurd met de eens zo verachte zachte g van Noord-Brabant, Limburg en Vlaanderen, zonder invloed van een spellingverandering.
| |
■ Een KB slaan
Rob J.L. Visser - Rotterdam
Is de uitdrukking een KB slaan, zoals die bij Rijkswaterstaat werd gebruikt, terug te voeren tot het Romeinse recht?, zo vraagt O.L.E. Jongmans uit Wateringen zich af in Onze Taal van mei. Ik ben geen deskundige, maar omdat er naast ‘geselen, meppen’, nog heel veel andere betekenissen zijn van slaan, lijkt het vermoeden van de schrijver mij wat vergezocht. Want we kennen onder meer ook: ergens een slaatje uit slaan, op de vlucht slaan, een figuur slaan, acht slaan op en een fundament slaan. De laatste uitdrukking is in de bouwwereld, waar Rijkswaterstaat deel van uitmaakt, natuurlijk sterk in zwang. Het fysieke fundament mag dan bestaan uit heipalen, maar er moet natuurlijk ook een juridisch fundament zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een Koninklijk Besluit.
| |
■ Paradox in terminis
Joost Weemhoff - groepsleerkracht, Zaandam
De heer J.P. Menting maakt in het meinummer van Onze Taal (bij de taalergernissen) melding van een ‘voor gevoelige taalgebruikers vreemd aandoende’ ontwikkeling in de taal, waardoor hij dikwijls constructies als redelijk slecht of behoorlijk onberekend tegenkomt. Het bijwoord heeft in dergelijke constructies een uitgesproken positief karakter terwijl het bijvoeglijk naamwoord negatief gekleurd is.
Hierover wil ik twee opmerkingen maken. Ten eerste bestaat dit type combinaties al heel lang. Ten tweede zijn er constructies met een veel paradoxaler karakter, zoals: aardig vervelend, vrij gebonden, enorm klein en redelijk brutaal. Het bijwoord en het bijvoeglijk naamwoord in deze constructies zijn volledig tegengesteld, terwijl de relevante betekenis daar feitelijk niet onder lijdt. Andere fraaie exemplaren van deze paradox in terminis zijn bijzonder ordinair, ongelofelijk betrouwbaar en knap lelijk. In jeugdige kringen zouden we voorbeelden als vet mager of onwijs slim kunnen horen. En met enige creativiteit zijn er ongetwijfeld nog talloze voorbeelden denkbaar.
| |
■ Afkortingen en aaneen-schrijffouten
Ir. M.G. Herz - Eindhoven
De rubriek ‘Taalergernissen’ in het meinummer bevat een bijdrage van dr. Vreeling over het splitsen van woorden die aaneengeschreven behoren te worden. Dat zal inderdaad wel een soort Engelse ziekte zijn, waarmee velen kennelijk gemakkelijk besmet worden.
Zou misschien mede een oorzaak zijn dat tegenwoordig voor veel benamingen afkortingen worden gebruikt en dat men de letters uit de afkorting als beginletters van een apart woord beschouwt als men de benaming voluit moet schrijven? Daarbij gaat het niet alleen om afkortingen die (vrij) recentelijk zijn ontstaan; ik geef een aantal voorbeelden:
HBS: |
Hogere Burger School |
MMS: |
Middelbare Meisjes School |
AOW: |
Algemene Ouderdoms Wet |
ECD: |
Economische Controle Dienst |
RVD: |
Rijks Voorlichtings Dienst |
RLD: |
Rijks Luchtvaart Dienst |
RAC: |
Rijks Automobiel Centrale |
RDW: |
Rijks Dienst Wegverkeer |
JWG: |
Jeugd Werk Garantieplan |
GVB: |
Gemeente Vervoer Bedrijf |
KLM: |
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij |
ANWB: |
Algemene Nederlandse Wielrijders Bond |
KNAC: |
Koninklijke Nederlandse Automobiel Club |
| |
■ Eindejaarspremie
Frans Vanhooff - Sint-Pieters-Woluwe, België
Het woord eindejaar, dat V. Laureys' ergernis opwekt (meinummer, blz. 129), is een typisch voorbeeld van een woordelijke vertaling uit het Frans, waaraan het Belgisch Nederlands zo rijk is. Als een Vlaamse ambtenaar het zou wagen ‘prime de fin d'année’ te vertalen met kerstgratificatie, oudejaarsgratificatie of oudejaarstoeslag in plaats van eindejaarspremie, dan komt zijn carrière in het gedrang. Verschueren heeft eindejaarspremie al lang opgenomen, zij het afgeschermd met het label ‘Zuid-Nederlands gallicisme’. Zo gaat dat in Vlaanderen. Bij de eindejaarsfeesten kan de Bourgondische pret niet op. Ik vrees echter dat ze, met de televisie als katalysator, ook bij Nederlanders aanstekelijk gaat werken.
| |
■ Schotelvod
Eric Cuypers - Veenendaal
Guus Middag geeft in zijn stuk ‘Schotelvodden en lappen’ (Onze Taal april) een aantal betekenissen van het woord schotelvod: behalve ‘vaatdoekje’ onder meer ook ‘slonzige vrouw’, ‘slet’. In het Venloos dialect bestaat echter ook de combinatie van deze twee begrippen. Een vaatdoekje wordt in onze familie vaak schôtelslet genoemd. Mijn vader gebruikt dit woord ook geregeld om niet-Limburgers de voor hen bijna onuitspreekbare woorden van het dialect te laten proeven.
|
|