Battus
De Prozaïsche Wetten
Ik hou ervan mijn studenten voor de gek te houden.
Zo zei ik op de naamdag van Sint Hugues tegen mijn Franse studenten Nederlands: ‘Literatuur wordt onderverdeeld in proza en poëzie. Poëzie rijmt. En als poëzie niet rijmt aan de achterkant van de regels, dan rijmt het wel aan de voorkant of de onderkant of in het midden. En als het niet rijmt, dan is er wel een andere vormelijke afspraak die de keuze van de woorden, van de verzen, van de coupletten beheerst. Die eis is meestal zo zwaar dat de regels het rechtereind van de bladzij niet halen.
En wat is proza? Wat zeg je? ‘Proza is literatuur die geen poëzie is’? Ja, dat is waar in het land van Molière, die in een toneelstuk beweert dat elke Fransman in proza spreekt. Maar in Nederland is dat niet zo. Nederlands proza bestaat uit teksten die niet door een eenvoudig, zichtbaar, conventioneel principe als rijm of metrum worden geregeerd, zoals dat bij poëzie gebeurt, maar door een moeilijk, onzichtbaar, revolutionair principe. Bij poëzie valt niets te raden. Bij proza is altijd de vraag: wat is hier aan de hand? Waarom staat het er zo en niet anders?
In de Franse literatuur verschuilt zich een klein hoekje waar die Nederlandse opvatting over wat proza is, ook gehuldigd wordt. Maar wat Oulipo, Perec, Queneau, Roubaud als uitzonderingen doen, dat doen Nederlandse prozaschrijvers allemaal, ook Oudaen, Perron, Querido, Ruusbroec.
Kijk eens kalm naar de volgende vijf zinnen die ik plukte uit het werk van vijf Nederlandstalige prozaschrijvers. Lees eerst wat er staat, dan zijn we daarvan af. Kijk dan waarom geen woord in die zinnen anders mag zijn. Zelfs als u slecht Nederlands kent, kunt u het opmerken. Misschien juist dan. Kijk wat deze schrijvers deden, en wat geen Franse schrijver ooit deed, tenzij per ongeluk. Kijk goed!’
En, lezer van dit verslag, kijk zelf ook naar deze vijf zinnen:
Mijn man en mijn klein Siesken zijn gisteren nacht van honger gestorven; hunne lijken liggen nog onbegraven in onze woning.
Hendrik Conscience, 1850
Oedipus blijft in zijn bijzondere menselijke afzondering, zijn zuiver atomistisch zijn zichzelf.
Simon Vestdijk, 1952
De bloemen blijven zomer en winter buiten en bloeijen zomer en winter, terwijl de teringzieken, die eene toevlucht zoeken achter de bergen, te Ventnor en te Bonnechurch, welvaart en vertier verspreiden.
Johannes Kneppelhout, 1857
Dit beest tiert neerstig t'allen tyt: het loopt, het woelt, het rijst, het daelt, het spint, het weeft, het treckt, het haelt.
Vadertje Cats, 1655
's Morgens boodschappen, 's middags zes visites, 's avonds somptueus souperen.
Louis Couperus, 1906
Elke zin heeft zijn eigen geheim. Maar de vijf geheimen zijn uitwerkingen van een en hetzelfde principe. Jullie hebben het gezien? Cats gaf zich zeker het eerst bloot? Of was het Couperus?
Inderdaad: Hendrik Conscience heeft ervoor gezorgd dat elk van de twintig woorden in zijn bittere zin de letter n bevat. En daar had hij niet eens de buigings-n voor nodig, die er in 1850 nog volop was. Simon Vestdijk deed iets moeilijkers: in elk van het dozijn woorden in zijn zin zit de i, waarbij hij blijkbaar de lange ij als twee letters beschouwt. Johannes Kneppelhout levert de langste zin, maar heeft ook de gemakkelijkste eis: in elk woord moet een e staan. Dat hij het expres deed, blijke uit het feit dat hij aan de goede plaats Bonchurch de oude benaming Bonnechurch gaf. Vadertje Cats zette in elk van zijn 22 woorden over de spin een t. Waarom viel het bij hem op? Omdat hij een dichter is. Hij herhaalt en hij chicaneert met het inslikken van te in alle tot t'allen. Ook Louis Couperus hanteert in Eline Vere een opsomming, maar het is dan ook lastig om in een zin van elf woorden een s in elk woord te stoppen.
Had Louis Couperus of Vadertje Cats ook de zin van Hendrik Conscience kunnen schrijven? Nee, want de n ontbreekt in hun voor- en achternaam. Had Johannes Kneppelhout of Vadertje Cats de zin van Simon Vestdijk kunnen schrijven? Nee, want de i ontbreekt in hun naam. Had Hendrik Conscience of Louis Couperus de zin van Cats kunnen schrijven? Nee, want hun namen zijn t-loos. Alle vijf de schrijvers hadden de zinnen kunnen schrijven waarin steeds de letter e of steeds de letter s optrad, want hun namen bevatten zowel de e als de s, maar zij kozen een letter die zowel in hun voornaam als in hun achternaam voorkwam.
Wat is nu de geheime boodschap die ik in deze vuist zinnen verborg? Mijn vijf voorgangers maakten de vijf zinnen, maar ik koos ze uit en zette ze in die volgorde. Zo kunt u aflezen wat mijn vijf zinnen door hun verborgen letters aan u mededelen.