Geschiedenis op straat
Geldelozepad
Riemer Reinsma
Er is heel wat afgespeculeerd over de betekenis van de oude straatnaam Geldelozepad. Hij komt voor in zeven gemeenten, tenminste als we ook de Geldelozeweg in Hoorn meerekenen. Om te beginnen is er een verband gelegd met de beruchte windhandel in tulpen, in 1637. De straatjes Nauwe en Wijde Geldelozepad in Haarlem zouden zo heten omdat daar, in het gebied waar tulpen werden gekweekt, speculanten zouden hebben gewoond. Toen de tulpenhandel instortte, zouden de terreinen waardeloos zijn geworden en de eigenaars ervan ‘geldeloos’, oftewel blut. Maar Gerda Kurtz kwam in haar boek De straat waarin wij in Haarlem wonen tot een heel andere conclusie. ‘Geldeloze paden’ zouden ‘kosteloze paden’ zijn: particuliere weggetjes waarvoor men niet behoeft te betalen als men ze gebruikt. ‘Tolvrije paden’ dus.
Het klinkt plausibel. En toch is er reden tot twijfel. Er moeten in heel Nederland tientallen, zo niet honderden of duizenden van zulke tolvrije paden zijn geweest. Tolvrijheid zal eerder regel dan uitzondering zijn geweest. Maar dan is het moeilijk te verklaren waarom er nog maar een handvol van die Geldelozepaden over zijn. En er is nog een probleem. Een tweede bezwaar is namelijk dat er geen enkel bewijs bestaat dat geldeloos vroeger ‘kosteloos’ betekende. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal maakt daar geen melding van en kent alleen de betekenis ‘zonder geld, van geldmiddelen ontbloot, geen geld hebbende’. Een geldeloze was een armoedzaaier.
Gelukkig helpt datzelfde WNT ons aan een betere verklaring. Geldelozepad, aldus het WNT, was in vele plaatsen (bijvoorbeeld Amsterdam, Rotterdam en Leiden) de naam van een ‘armenbuurt’. De naam was zelfs zo bekend dat hij in enkele zeventiende-eeuwse gedichten voorkomt. Onder andere bij Joan de Brune. In 1658 vermaande deze schrijver zijn lezers hoe ze de gulden middenmaat moeten betrachten:
Men moet zijn goede fortune niet verhoopen (= zich erop verlaten), of verzuymen. Die zijn tobben niet uyt en stelt, als 't gheld reghent, is weerdigh, dat hy in 't geldelooze paedjen woone.
Deze tweede verklaring maakt meteen duidelijk waarom bijna al die Geldelozepaden nu zijn verdwenen. Niemand wilde wonen in een straat waarvan de naam zo herinnerde aan armoede en ellende. Je hoeft je maar voor te stellen dat je in de Sloeberstraat zou moeten wonen. En men kan zich dan ook moeiteloos voorstellen hoe dat gegaan is. Buurtbewoners dienen bij de gemeenteraad een verzoek tot naamsverandering in. De gemeenteraad beraadt zich op de voorgestelde nieuwe - ‘nette’ - naam en gaat door de knieën.
Zo moet het in ieder geval zijn gegaan in de drie steden die het WNT noemde (dit deel van het woordenboek dateert al van 1889). Kennelijk is de grote omdoopoperatie van de Geldelozepaden pas na dat jaar begonnen. Maar het roept wél automatisch een andere vraag op. Vonden onze voorouders uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw het dan wél normaal om in een ‘Sloeberstraat’ te wonen? Misschien moeten we het verdwijnen van de Geldelozepaden in verband brengen met een taboe dat in de twintigste eeuw in volle hevigheid is opgekomen: het taboe op sociale ongelijkheid. Arm én rijk zijn het er tegenwoordig immers over eens dat armoede uitgebannen moet worden. In ieder geval mogen armen niet meer een stigma dragen.
Met dank aan de heer Frans Tames, Archiefdienst voor Kennemerland (Haarlem).
Het Wijde Geldelozepad in Haarlem, in 1906
Foto: Frank van der Wijden