● Implosie
Intussen zit er in deze stroom lettergrepen wel degelijk een mededeling verborgen. Het gedicht heet niet voor niets ‘Van aanvang tot slot’. Wie daadwerkelijk van aanvang tot slot leest, ziet dat het met dit gedicht niet goed afloopt. Er duiken, naarmate het einde nadert, steeds meer dreigende woorden op (stukvallendenderendeerniswekken) en steeds meer herhalingen (baarmoedermate, oostzeepwater), alsof het woordcombinatieprocédé langzaam in zichzelf vastloopt. Het is de aankondiging van een andere, inhoudelijke ineenstorting. Aan het eind blijft het woord steken in een reeks herhalingen waaruit het blijkbaar niet meer vlot te trekken valt: veldslag - slagveld - veldslag - slagveld - veldslag, waarna bij wijze van laatste reutel alleen nog slagveld - elders - slot volgt. Het is, lijkt mij, een aankondiging van het einde van de wereld: als op elk slagveld alleen nog maar een nieuwe veldslag volgt, is het slot nabij.
Het is een implosie van taal, dit gedicht, een bom van losse woordflarden en betekenissen, een letterlijk zinloos geval - op te vatten als een beeld voor de zinloze bom die binnenkort aan alles een einde kan maken. Het enige deel van het gedicht dat zich aan het schakelvoorschrift onttrekt, is een rijtje letters, te vinden in de tweede regel van onderen, waarin te midden van alle moord en doodslag nog net de wanhopige stem van de dichter zelf te horen is: ‘mensentochwatmoetik’.
Noteren wij dus in het woordenboek van de poëzie: ‘aanvangstvallig...velderslot (onz., meervoud onbekend), de hele wereld, van begin tot vermoedelijk einde. Zie ook: kernbom.’