● 't Kuifschaap
Er zijn maar enkele letters die we zonder stem uitspreken, en die dus bij de vervoeging van werkwoorden een t krijgen. Dit zijn de medeklinkers t, k, f, s, ch en p. En zo komen we uit bij 't kofschip en 't fokschaap als ezelsbruggetjes om deze letters te onthouden. Maar dat had natuurlijk ook 't kuifschaap of een ander woord kunnen zijn, als er maar dezelfde medeklinkers in staan.
Nu is er nog één complicatie: als het gaat om de manier waarop we klanken uitspreken, waarom schrijven we dan geremd met een d? We zeggen immers een t op het eind. En waarom schrijven we verhuisd met een d? Ook hier spreken we een t uit, en de stemhebbende z (de laatste letter van de stam verhuiz) is al veranderd in een stemloze s. We schrijven in deze gevallen toch een d, omdat eenzelfde woorddeel zo veel mogelijk op dezelfde wijze wordt geschreven, ook al wordt het misschien in verschillende combinaties op verschillende manieren uitgesproken. Dit zogenoemde gelijkvormigheidsprincipe zorgt ervoor dat we eenzelfde woord kunnen blijven herkennen in verschillende afleidingen en samenstellingen. Als we dit principe niet zouden volgen, en woorden altijd zo zouden schrijven als we ze uitspreken, dan zouden we hoed met een t schrijven, maar hoeden met een d. Het enkelvoud hoet is dan niet meer herkenbaar in de meervoudsvorm hoeden. We zouden dan ook schrijven ‘één rip’ maar ‘twee ribben’, ‘één vlach’ maar ‘twee vlaggen’, en ‘hij heeft geremt’ maar ‘de geremde weg’. Dat vonden spellinghervormers terecht niet wenselijk, en daarom blijft in het werkwoord geremd toch een d staan, ook al spreek je die uit als t.