Onze Taal. Jaargang 67
(1998)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Marc van Oostendorp
| |
● VakmensenToch beschouwt Jaspaert de verandering in zijn loopbaan niet als een grote overstap. ‘Ik heb altijd geprobeerd wetenschappelijke inzichten te toetsen aan de maatschappelijke werkelijkheid. Of ik nu hier bij de Taalunie zit of op de universiteit, maakt wat dat betreft niet zoveel uit. Misschien ga ik over een paar jaar ook wel weer college geven.’ Het geven van voorlichting is volgens Jaspaert een van de belangrijkste taken van de Taalunie. ‘De afgelopen jaren heeft de Taalunie vooral veel contacten gelegd en onderhouden met vakmensen. Die kennen de Taalunie nu ook echt als een aanspreekpunt voor hun eigen vak: de mensen in het onderwijs weten ons bijvoorbeeld wel te vinden als het gaat om beleid op het gebied van het onderwijs in het Nederlands. De Taalunie heeft de afgelopen jaren veel aandacht gehad voor het creëren van die infrastructuur, en ze heeft dat ook uitstekend gedaan. Nu wordt het tijd om een stap verder te gaan, om meer naar buiten te treden, het publiek tegemoet.’ Koen Jaspaert: de eerste algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie die taalwetenschapper is.
Foto: Tim Dirven | |
● ManifestatiesHoe gaat men dat aanpakken? ‘Over twee jaar, in het jaar 2000, bestaat de Taalunie twintig jaar. Het is de bedoeling dat we dat gaan vieren met enkele manifestaties voor een groter publiek. Over de vorm daarvan zijn we op dit moment hard aan het nadenken.’ In ieder geval moeten de activiteiten een tegenwicht bieden tegen de te grote nadruk die er volgens Jaspaert in de Vlaamse en Nederlandse media nog vaak ligt op vragen over ‘goed’ en ‘fout’ in de taal. Als mensen aan de Taalunie denken, denken ze vaak in eerste instantie aan de spellingperikelen. Ook dat moet veranderen. ‘De televisie-aandacht voor taal beperkt zich toch tot “Het Groot Dictee der Nederlandse Taal” of “Tien voor Taal”. En in dat laatste programma zijn alle onderdelen die niet over goed en fout gaan in de loop van de tijd zo'n beetje geschrapt. Ik zie het als een taak van de Taalunie om erop te wijzen dat er meer is dan dat.’ Het willekeurige in discussies over goed en fout heeft de Vlaming Jaspaert aan den lijve ondervonden. ‘In Vlaanderen leren kinderen op school nog steeds dat het woord appartement fout is. In plaats daarvan moet je “flat” zeggen. Maar toen ik in verband met mijn werk bij de Taalunie een pied-à-terre zocht in Den Haag, heb ik de documentatie van een aantal makelaars hier doorgenomen. Daarin wordt onbekommerd gesproken over appartementen, en niemand vindt dat fout.’ | |
● SurinameDe kans bestaat dat zulke goed/fout-kwesties in de nabije toekomst nog ingewikkelder worden. Het Comité van Ministers, dat waakt over de Taalunie, heeft besloten dat er gestreefd zal worden naar een zogenoemde ‘associatieovereenkomst’ met Suriname. Op een aantal terreinen zal de Taalunie nauw gaan samenwerken met de Surinaamse overheid en met Surinaamse deskundigen. ‘Dat betekent onder andere dat er af en toe meer rekening gehouden zal moeten worden met de Surinaamse variant van het Nederlands’, zegt Jaspaert. Bestaat met al die aandacht voor | |
[pagina 155]
| |
varianten niet de kans dat de standaardtaal uit elkaar zal vallen? En is de Taalunie dan nog wel nodig? Die organisatie is immers opgericht vanuit de gedachte dat Vlaanderen en Nederland één taal delen. Volgens Jaspaert is er geen reden voor ongerustheid. ‘Een standaardtaal blijft ook bestaan als je aanneemt dat er meerdere varianten zijn en dat je niet altijd hoeft te kiezen welk van deze varianten de “juiste” is. Bovendien zijn er ook gewoon praktische argumenten. Kijk eens naar de leraren Nederlands in het buitenland. Het is weinig efficiënt als de Vlaamse en de Nederlandse overheid ieder voor zichzelf bijvoorbeeld een docent in Californië zouden aanstellen. Die overheden doen dit nu samen en dat levert grote besparingen op. Als alles geregeld zou moeten worden op ministeries in de twee landen, zou men toch zeer veel bijeen moeten komen voor overleg. Dan kun je beter meteen de mensen bij elkaar zetten in één kantoor.’ |
|