● Distinctiedrift
Daarnaast gebruikt de Nederlander met opzet vaker ruwe, onverhullende termen. Die kunnen binnen een decennium hun taboekarakter verliezen, afhankelijk van wie ze gebruikt. Van opsodemieteren kijkt niemand meer op. En ook niet van lullig, sinds Den Uyl dat 25 jaar geleden in het openbaar gebruikte. Volgens Van den Toorn is men ‘eraan gewend geraakt om vooral bij sexualia de dingen bij de naam te noemen’. Waarom? Men probeert flink, gedurfd of eerlijk voor de dag te komen.
In taal zien we de menselijke distinctiedrift weerspiegeld. Dat kan leiden tot taalpolarisering. Met kostuum of pantalon geef je een ander visite-
Het Nederlands divergeert. We kunnen ons afvragen of er in Nederland nog wel een ‘standaardtaal’ is.
•
kaartje af dan met pak of lange broek. Dat jongeren zich door hun taalgebruik profileren, maakt duidelijk dat zij een subcultuur vormen. Uiteindelijk probeert iedereen zich in zijn taal te onderscheiden van anderen of juist aan te sluiten bij de groep waartoe men graag behoort. Soms levert dat vermakelijke ontsporingen op in de vorm van hypercorrecties. Wie bij de slager in de chique Amsterdamse Beethovenstraat ‘ruwe ham’ bestelt, is zich te zeer bewust van het onderscheid douwen/duwen en schiet door in zijn streven naar beschaafde taal.
Toch zijn de meeste Nederlanders hoe langer hoe toleranter tegenover regionale varianten, vooral tegenover stadsdialecten. Johan Cruijff, Mien Dobbelsteen en Van Kooten en De Bie hebben bijgedragen aan de opwaardering van het Amsterdams en het Haags.
Opvallend is de toename van het gebruik van verhullende termen, zoals interieurverzorgsters
voor ‘schoonmaaksters’.
Zo ontstaan er aan het eind van deze eeuw steeds meer gelijkwaardige subtalen. Het Nederlands divergeert. We kunnen ons afvragen of er in Nederland nog wel een ‘standaardtaal’ is. De angst voor het uitsterven van streektalen en dialectvarianten lijkt in dit licht langzamerhand ongegrond.