Geschiedenis op straat
Doelenstraat
Riemer Reinsma
Het is bijna een natuurwet: waar een Doelenstraat is, zijn schutterijen geweest - en in enkele gevallen zijn ze er nog steeds. De beroemdste Doelen is die van Rotterdam, maar de naam van deze schouwburg is misleidend. Het ‘echte’ doelengebouw van de Rotterdamse schutters stond een paar honderd meter oostelijker, bij de Doelstraat en het Doelwater.
In 32 plaatsen in ons land komt de Doelenstraat voor. Maar niet overal: in de provincies Groningen en Drenthe schittert hij door afwezigheid. Een doelen was (of is) een schietbaan waar men oefende; later was het ook de benaming voor het verenigingsgebouw. U leest het goed: ‘een doelen’. Dat men het meervoud op een zeker moment als enkelvoud ging opvatten, lijkt gemakkelijk te verklaren: er stonden diverse schietschijven (of andere objecten waarop geschoten moest worden), en het is goed voorstelbaar dat de naam van de rij schietschijven overging op de schietbaan als geheel, en op het bijbehorende gebouw. Waarna dit nieuwe woord een stapelmeervoud kreeg: doelens.
Het is niet de enige grammaticale eigenaardigheid van doelen. In Nuenen bestaat de straatnaam Den Doel. Het lidwoord herinnert ons eraan dat doel vroeger ook mannelijk was. Op deze manier werd het woord ook nog gebruikt door de schrijver P.C. Hooft. In zijn De Nederlandsche historiën beschrijft hij dat er in 1566 buiten Haarlem een hagenpreek gehouden gaat worden. De vroedschap zit met deze illegale bijeenkomst in haar maag en durft geen geweld te gebruiken zonder eerst te hebben overlegd met de schutters. ‘Dies (= daarom) werd elke schuttery op haaren doel ontbooden.’
Ook met de betekenis van het woord doel(en) werd gegoocheld. Het is nauwelijks voorstelbaar dat het schuttersbedrijf niet tot obscene toespelingen zou hebben geleid. En inderdaad: het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt een oude uitdrukking de witte doele(n), waarmee ‘het bed’ wordt bedoeld. In de klucht De Swarte Minnaers (± 1660) van J. van Breen zegt een man:
Meysje, wat benje een rechtschaepen Tas (= meid);
Ik wou dat ik met jou in de witte Doelen was.
Schutterijen zijn er al geweest vanaf het begin van de veertiende eeuw. Ze ontstonden het eerst in de steden, waar ze het midden hielden tussen brandweer, politie, garnizoen en gezelligheidsvereniging. De gezelligheid diende men vooral met de befaamde jaarlijkse schuttersmaaltijden. Al naar gelang van het soort wapens dat men hanteerde, waren er vijf soorten schutterijen te onderscheiden. De handboogschutters hadden Sint-Joris als beschermheilige, de voetboogschutters Sint-Sebastiaan. Toen de vuurwapens waren uitgevonden, kwamen er ook kloveniersgilden; hun wapen was de klover, een soort geweer. De vijfde categorie werd gevormd door schutterijen die stootwapens gebruikten, zoals zwaarden en hellebaarden.
De Doelen in Amsterdam (1536)
Foto: Historisch-topografische Atlas van het Gemeentearchief van Amsterdam
Geschoten werd er op schietschijven, maar - vooral beneden de Moerdijk - ook op ‘schutsbomen’ of ‘wippen’. Dit waren hoge staken waarop houten vogels waren gezet. Om onnaspeurbare redenen waren dat meestal papegaaien. In Noordwijk, waar aan de Doelensteeg nog altijd een schietbaan ligt, schoot men ook weleens op een zwaan.
In de achttiende eeuw raakten de schutterijen in verval, maar tussen 1815 en 1901 kwam er een nieuwe bloeiperiode. De schuttersclubs maakten nu deel uit van de militaire organisatie in ons land. Na de Eerste Wereldoorlog werden veel oude gilden opnieuw opgericht. Dit keer werden ze een kruising tussen sportvereniging en gezelligheidsvereniging.
Een van de weinige doelens die van de Middeleeuwen tot nu onafgebroken in gebruik zijn geweest, is de genoemde baan in Noordwijk. Volgens het Straatnamenboek van Noordwijk van A.H. Meijer dateert de baan van 1420, al is er door de jaren heen wel het een en ander aan veranderd. Het plaatselijke schuttersgilde - dat met de voetboog schiet - is nog volop actief.