● Faciliteiten
In het ambtelijk jargon worden de mensen die zich minder dan een jaar geleden vanuit het buitenland in Nederland hebben gevestigd ‘nieuwkomers’ genoemd. Met ingang van 1 juli 1998 biedt de landelijke overheid gestructureerde hulp aan deze mensen. Op die dag wordt namelijk de nieuwe Wet Inburgering Nieuwkomers ingevoerd, die de nieuwkomers het recht geeft in het eerste jaar van hun verblijf zeshonderd lesuren te volgen. In die tijd maken ze kennis met de Nederlandse samenleving en de Nederlandse arbeidsmarkt, maar kunnen ze zich vooral de Nederlandse taal eigen maken. In overleg met een ambtenaar van Sociale Zaken wordt voor elke nieuwkomer een eigen programma vastgesteld. Een ingenieur begint nu eenmaal met een ander kennisniveau dan een loodgieter.
De nieuwe wet impliceert overigens niet alleen rechten voor de nieuwkomers - ze hebben ook de plicht om aan het inburgeringsprogramma deel te nemen. Wie weigert, riskeert uiteindelijk een boete. Volgens Jack Leijten zal die drang zelden of nooit nodig zijn. ‘Wij komen nooit iemand tegen die geen Nederlands wil leren.’
Leijtens collega Ina Fokkema, die bij de gemeente Leiden werkt als adviseur volwasseneneducatie, valt hem daarin bij. ‘Vooral de laatste jaren hebben nieuwkomers vaak een goede opleiding genoten in het land waar ze vandaan komen. En ze willen graag leren. Een systeem van dwang en boetes kan dan ook averechts werken. Leerplicht is voor niemand leuk.’ Fokkema wijst wel op een mogelijk positief gevolg van de plichten die nieuwkomers opgelegd krijgen. ‘De gemeenschap kan niemand verplichtingen opleggen zonder ervoor te zorgen dat die ook kunnen worden
•
Door nieuwkomers te verplichten in te burgeren, verplicht de overheid zichzelf om voor de faciliteiten te zorgen.
•
nagekomen.’ Door nieuwkomers te verplichten in te burgeren, verplicht de overheid zichzelf om voor de faciliteiten te zorgen.