Etymofilie
Jongejannen
Ewoud Sanders
In december 1899 regisseerde de indertijd beroemde acteur Henri de Vries (1864-1949) het toneelstuk Het zevende gebod van Herman Heijermans. Hij speelde er zelf de rol van vader in. Een paar dagen voor de première werd een van de andere acteurs ziek. De Vries nam zijn rol over. De vader moest dus door iemand anders worden gespeeld, maar die deed dat zo slecht dat Heijermans - die de repetities bijwoonde - vroeg om een vervanger. ‘En toen kreeg ik opeens het lichtende idee en ik zei tegen Heijermans’, zo schreef De Vries later in zijn memoires, ‘ik kan beide rollen spelen als je me in de laatste acte maar even tijd laat door in de tekst iets bij te voegen.’
Heijermans was zeer tevreden over het resultaat en dit bracht De Vries, die op een dood punt in zijn loopbaan was aangeland, ertoe Heijermans te vragen of hij een toneelstuk wilde schrijven waarin hij, De Vries, de meeste rollen zou spelen.
Speciaal voor De Vries schreef Heijermans vervolgens In de Jonge Jan - of De brand in de Jonge Jan, zoals het in de wandeling genoemd werd - een eenakter met zeven rollen voor één acteur. Het stuk verscheen eerst als feuilleton in het Algemeen Handelsblad. De Vries trok met de tekst de duinen in. ‘Daar, in de natuur en met mezelf alleen, had ik binnen een uur de zeven karakters te pakken met hun verschillende stemmen’, schreef hij.
De in de titel vereeuwigde Jonge Jan is geen vuurtoren, zoals je soms leest, maar het gebouw waarin de sigarenfabriek van Jan Arend is gevestigd. Ansing, de achterlijke broer van Jan, wordt ervan verdacht het gebouw in brand te hebben gestoken om de verzekering op te lichten. Bij de brand is een kind omgekomen en er wordt een onderzoek ingesteld naar de toedracht. Heijermans situeert de handeling in het kantoor van de officier van justitie, die betrokkenen en getuigen ondervraagt: Jan Arend, Ansing, de schoonvader van Jan, een pedante veldwachter, een gladde herbergier, een goedmoedige buurman en een uitbundige schilder. Al deze rollen nam De Vries voor zijn rekening; de bode en de officier werden door andere acteurs gespeeld.
Het stuk ging op 4 november 1903 in Amsterdam in première en was een daverend succes. Sommige critici weigerden zelfs te geloven dat alle hoofdrollen door De Vries werden gespeeld.
De Vries trok met De brand in de Jonge Jan door het hele land. Vervolgens ging hij ermee naar het buitenland. In februari 1905 stond hij met A Case of Arson in het Royal Theatre in Londen en opnieuw oogstte hij veel lof. In 1907 stond hij ermee op Broadway in New York. Vervolgens trok hij met Der Brandstifter door Duitsland, Scandinavië en Oostenrijk.
Later speelde hij nog allerlei andere rollen, maar zijn roem bleef verbonden aan De brand in de Jonge Jan. Al in 1904 schreef Heijermans dat hij een acteur een stempel had opgedrukt waarvan die zich niet meer kon bevrijden: ‘'k Heb een man, een begaafde, in de opkomst van zijn talent verjongejand, zijn voelen verjongejand, zijn denken verjongejand, zijn belangstelling voor kunst verjongejand, zijn toekomst verjongejand.’
In de toneelwereld werd jongejannen een begrip voor ‘het spelen van een groot aantal rollen door één speler’. Men sprak aanvankelijk ook wel van Brand-in-de-Jonge-jannen.
Niet alleen De Vries maakte naam met jongejannen. In de jaren vijftig werd dit transformatiespel met veel succes beoefend door de actrice Enny Mols-de Leeuwe, eerst met zeven rollen in De appels van Eva van Allan Berthal, en later met maar liefst veertien rollen in Paris 1890 van Otis Skinner. In 1991 werd het genre beoefend door Robert Paul met zes rollen in Het trappenhuis en in 1994 door Loes Luca en Peter Blok met samen veertien rollen in Twee van Jim Cartwright. Daarmee is het begrip jongejannen, dat een tijdlang ten dode leek opgeschreven, nieuw leven ingeblazen.