Zo gezegd
‘Tot voor kort was het woord gezin taboe in het CDA; je moest het huishouden noemen. Dat vind ik geschift. Als ik jou een auto verkoop, kunnen we best over een ander model praten, desnoods een vreemd model, maar ik blijf het een auto noemen. Dat kon in het CDA niet.’
H. Hillen in Vrij Nederland, 28-10-1995
‘Zeker, er worden weleens fouten gemaakt in het Journaal, zoals “De zwaarste gewonden werden per helicopter afgevoerd”.’
Henny Stoel op het congres van Onze Taal
‘Allochtone ouders kunnen het best een basisschool voor hun kind zoeken die veel belang hecht aan onderwijs in rekenen en taal en die zorgt dat hun kind presteert. Als die school dan geen onderwijs in eigen taal geeft, moeten ze dat voor lief nemen.’
Stelling bij het proefschrift van M. Weide, Rijksuniversiteit Groningen (28-9-1995)
‘Dat er binnen het Nederlands verschillen bestaan, vind ik niet zo erg. Integendeel, die verschillen zijn voor mij een deel van de charme van onze taalgemeenschap, een duidelijk bewijs dat onze taal leeft. Elke levende taal heeft regionale en stilistische varianten. Variatie moet er zijn. Ik huiver bij de gedachte aan een uniforme cohorte van 21 miljoen klonen die een soort diepvries-Nederlands praten.
(...)
In Vlaanderen kijkt men geschrokken op als een Nederlandse hoogleraar in zijn intreerede zonder blikken of blozen verklaart dat de Nederlandse cultuur ook best zonder de Nederlandse taal kan worden vormgegeven en dat het dus helemaal niet zo erg is als de Nederlandse cultuur verengelst. In Vlaanderen, waar het culturele identiteitsgevoel sinds de 19de eeuw onlosmakelijk verbonden is met de taal, is een dergelijke gedachte onbegrijpelijk. In Vlaanderen, waar het gevecht voor de culturele identiteit voor alles het gevecht voor de taal was, wordt zulk taalrelativisme op hoofdschudden onthaald.
(...)
Ik sluit mij volmondig aan bij de Nederlandse koningin, die op 28 oktober 1992 plechtig verklaarde: “De taal is de drager van onze eigen identiteit, die we in een eenwordend Europa willen handhaven en beschermen.” Deze woorden van de hoogste Nederlandse instantie klinken mij als Vlaming heel wat bemoedigender en realistischer in de oren dan het ondoordachte taal- en cultuurrelativisme dat bijwijlen in academische kringen te beluisteren valt. Uit deze woorden klinkt de vastberaden wil door om ook in de nieuwe Europese context het Nederlands en de Nederlandse identiteit te blijven verdedigen. En dat zal nodig zijn. Niet dat het Nederlands op dit moment bedreigd is. Helemaal niet zelfs. Maar een bewuste taalpolitiek zal nodig blijven. Zoals de waakzaamheid over de dijken ook in tijden van droogte geboden blijft, zo is de waakzaamheid over de eigen taal ook in tijden van onbedreigde rust een noodzaak.’
Prof dr. L. Beheydt in zijn rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de Cultuur der Nederlanden aan de Universiteit van Amsterdam, 30-10-1995