Woordenboek van de poëzie
Guus Middag
Mazoet
In juli 1994 leerde ik Masoed kennen. Masoed kwam uit Pakistan, was via omwegen in Nederland beland, bezat nu een schoonmaakbedrijf en probeerde daarnaast te penetreren in de internationale pijnboompittenhandel. Lieve man, Masoed. Mooie naam ook, Masoed. Hij werd ook wel Soedi genoemd, of Soediman en als het heel laat werd Soedimanjaro.
In augustus 1994 ging ik op bezoek bij een vriend die naar België verhuisd was. Hij woonde afgelegen, in een bos, ergens in Belgisch Limburg. Het was bloedheet die dag, dus vroeg ik hem hoe hij 's winters zijn boshut warm hield. ‘Masoed,’ zei hij, ‘we stoken hier op masoed.’ Het was niet anders: huisbrandolie werd hier masoed genoemd. Hoe je het spelde wist hij niet, maar dat kon hem ook niet zoveel schelen. Als zijn kacheltje er maar op wilde branden.
Ik schreef Masoed een vrolijke ansicht en ging bij thuiskomst meteen op onderzoek uit. Masoed, of hoe het dan ook maar gespeld mocht worden, leek mij een Frans woord. Die heb je wel meer in het Nederlandstalige deel van België. En inderdaad vond ik na enig gezoek in het Franse woordenboek mazout: stookolie. Maar toch schijnt het woord niet van Franse herkomst te zijn. Van Dale meldt onder mazout (toegelaten spelling mazoet) dat het uit het Russisch komt: ontleend aan het woord mazut, petroleumrest. Verouderd, gewestelijk, betekenis: ‘petroleumresidu gebruikt als brandstof, synoniem stookolie’. Van Dale's etymologisch woordenboek voegt daar nog aan toe dat de Russen het op hun beurt weer via het Turkotataars aan het Arabisch ontleend hebben. Daarmee kwam de mazout van mijn Belgische vriend wel akelig dicht bij mijn Pakistaanse vriend Masoed. Dus ik heb maar niet meer verdergezocht.
In september 1994 las ik in de toen net verschenen postume bundel van Lucebert, Van de maltentige losbol, het gedicht ‘gezond’. Dat begon met deze strofe:
glasachtig gloort de perfectie mousserend mazoet in het bos het snoepgoed der purificatie maakt ons al joggende los
Ik zal een van de weinige Noordnederlandse lezers zijn geweest die mazoet niet meer hoefden op te zoeken. En ik zag ook meteen het ‘mousseren’ ervan: het bruisende schuimen van de olie, vooral goed zichtbaar bij het overgieten. En dat het mousseren van de mazoet zich ‘in het bos’ afspeelde, leek mij vanwege mijn Belgische bosvriend alleen maar logisch. Maar verder kon ik er, ondanks het aanwezige snoepgoed, weinig chocola van maken. Ik zag lijnen lopen van ‘glas’ naar ‘mousseren’ en van ‘zoet’ naar ‘snoepgoed’: allemaal aardse genietingen. Maar daarnaast zag ik ook lijnen van onthechting: een streven naar gezondheid (‘joggen’), zuiverheid (‘purificatie’) en ‘perfectie’, glorend in de verte. Er lag iets vrolijks over deze regels, maar de strekking kon evengoed somber zijn, zoals wel vaker bij Lucebert - en de rest van het gedicht bracht daarin weinig verandering.
Opnieuw kon ik Masoed een vrolijke ansicht sturen. En Masoed vond het aardig om met zijn fout gespelde naam in een gedicht van een grote Nederlandse dichter voor te komen. Maar op zijn vraag wat die regels nu precies betekenden, moest ik bekennen dat de meeste Lucebert-lezers dat ook niet wisten.