Woordenboek van de poëzie
Tochthond
Guus Middag
Het verdriet om de dood van een dierbare wordt soms gevolgd door een tweede verdriet: het ontruimen van zijn of haar huis. Het is voor de nabestaanden een droevig karwei, bijna een tweede begrafenis, en vaak schrijnender dan de eerste, omdat er nu zo tastbaar afscheid moet worden genomen.
De Vlaamse dichter Herman Leenders schreef een gedicht over het leegruimen van het huis van zijn gestorven grootvader. Het valt hem moeilijk een houding te bepalen tussen gevoelens van eerbied en droefheid, en de bedrijvigheid die nu eenmaal bij het ontruimen hoort.
‘Woorden klinken leeg en hol’, zegt hij in zijn laatste regel - en daarmee doelt hij niet alleen op de gewijzigde akoestiek van het leeggehaalde huis.
‘Verhuizing’ noemde hij zijn gedicht, en ook dat is dubbelzinnig. Bij een normale verhuizing gaat een bewoner met zijn inboedel van het ene naar het andere huis. Maar hier raakt de inboedel juist verstrooid en hier zal de bewoner geen nieuwe woning gaan betrekken. Hij is wel verhuisd, maar naar de andere wereld, zoals de uitdrukking luidt.
Woordspelingen en dubbelzinnigheden zijn misschien niet helemaal gepast in deze omstandigheden, maar dat geldt ook voor het gedrag van de kinderen die het huis moeten leeghalen. Ze gaan niet al te omzichtig te werk: ‘Niemand stoort zich aan de regel / dat de salon alleen op kousevoeten wordt betreden’, merkt de dichter op. ‘Er komen krassen in het parket. / De paus valt van het buffet.’ Het is bijna alsof er een feest wordt gegeven, waarbij ook weleens wat huisraad wil sneuvelen. ‘Het is een droevig feest’, denkt Leenders dan ook, als hij het levendige geloop gadeslaat. En net als bij een feest zijn er na afloop stille getuigen:
En dat wat overblijft (een tochthond,
een dweil, een kam, een stuk zeep dat is begonnen)
ligt verloren op de grond.
Wat te doen met een tweedehands dweil, een oude kam, een gebruikt stuk zeep uit het zeepbakje? Ze liggen er maar, ‘verloren’, op de grond en symboliseren zo het lot van hun laatste eigenaar. Daarbij ligt ook de tochthond van opa, zo lezen we. De tochthond? De hond waarmee grootvader in zijn laatste eenzame jaren tochten maakte?
Een tochthond is een ‘tochtafsluiter in de vorm van een hond’, zo leert Van Dale, en hij voegt er tussen haakjes aan toe: ‘in België’. Ik had nog nooit van een tochthond gehoord en ik heb er ook nog nooit een gezien. Gelet op zijn functie moet de tochthond wel van een langwerpig ras (taks, teckel) zijn. Van vroeger (jaren zeventig) herinner ik me een voorwerp dat, zo begrijp ik nu, een tochtslang moet zijn geweest: een gebreide worst met slangetong en -oogjes, liggend in een vensterbank, meestal in kinderkamers.
Blijkbaar heeft niemand belangstelling voor opa's tochthond. Hij ligt er maar verloren bij, naast de dweil, de kam en het stuk zeep. Het is niet anders. Woorden klinken soms leeg en hol, ook als je weet wat ze betekenen.
Verhuizing
Het is een droevig feest.
begint te leven van de kinderen.
Niemand stoort zich aan de regel
dat de salon alleen op kousevoeten wordt betreden.
Er komen krassen in het parket.
De paus valt van het buffet.
En dat wat overblijft (een tochthond,
een dweil, een kam, een stuk zeep dat is begonnen)
ligt verloren op de grond.
Woorden klinken leeg en hol.
Uit: Herman Leenders, Landlopen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1995, blz. 55.