| |
Reacties
In het septembernummer vroeg dr. C.L.J. de Bot zich af of het Nederlands echt wordt bedreigd door het Engels. Verder zette hij vraagtekens bij een wettelijke bescherming van onze taal.
Naar aanleiding van dat artikel, ‘Waarom dit artikel niet in het Engels is’, ontvingen wij een aantal uitgebreide reacties. Drie daarvan drukken wij hieronder in verkorte vorm af; in het volgende nummer zal de auteur daarop ingaan.
| |
■ Waarom dit artikel in het Nederlands is
Koen Lemmens - student; medewerker van De Morgen/De Mix en Go Student/Knack, Tremelo (België)
Een vreemd artikel, die bijdrage van dr. C.L.J. de Bot in het septembernummer van Onze Taal over de positie van het Nederlands. De titel ervan was dan nog net ‘Waarom dit artikel niet in het Engels is’, maar uit zijn argumentatie blijkt eerder dat het ook in die Angelsaksische taal gekund had. Voor De Bot gelden alleen economische argumenten. Voor mij, 19 en vol idealen, Vlaming en liefhebber van het Nederlands, gaat het om iets anders.
| |
Prestige versus cultuur
Dr. De Bot merkt op dat het weleens zo zou kunnen zijn dat het Nederlands aan prestige gaat verliezen ten voordele van het Engels. Dat zou inderdaad kunnen; tot zover is er niets aan de hand. Het lijkt hem alleen weinig te deren. Het verlies van een taal kan pijnlijk zijn, dat wil hij nog wel toegeven, maar kom, er zit misschien een economisch voordeel aan vast. Waarna hij zijn redenering afsluit met de dooddoener dat ‘gewone’ mensen wel wat anders aan hun hoofd hebben dan het bewaren van taaleigenschappen voor hun nageslacht. Zoiets jaagt me de gordijnen in. Ten eerste omdat cultuur hier opgeofferd wordt aan geldelijke belangen. Maar als Vlaming lust ik zijn redenering al helemaal niet. Nederlands, De Bots taal, mijn taal, had in het Belgique à papa geen aanzien. Onze taal kon geen prestige verliezen ten voordele van het Frans, want ze had geen prestige. Wie - ook in Vlaanderen - iets wilde betekenen, moest Frans kennen. Notaris, onderwijzer, kantoorklerk of eenvoudige bediende op kantoor, allen spraken ze Frans. In die dagen voor het algemeen stemrecht was het zelfs voor burgemeesters in de landelijkste gehuchten noodzakelijk de taal van Molière te beheersen. Kennis van het Nederlands was niet vereist. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vonden duizenden Vlaamse boerenzonen de dood omdat ze de orders van hun Franstalige meerderen niet begrepen.
Men heeft geprobeerd een eentalig België te creëren; vele Vlamingen zijn dan ook verfranst. Uiteindelijk keken die het meest neer op onze taal: de grootste Vlamingenhaters zijn nu nog altijd de geromaniseerde Vlamingen. Toch bood het Nederlands weerstand, ten eerste doordat de lokale dialecten tot op de dag van vandaag onuitroeibaar bleken, maar vooral omdat de ‘intelligentsia’ ijverde voor die taal. Ging het oorspronkelijk om derderangsliteratoren als Conscience, uiteindelijk resulteerde de weerstand in een brede volksbeweging met tal van professoren. Neem bijvoorbeeld de briljante socialist en hoogleraar August Vermeylen. Die had kunnen kiezen voor het Frans, omwille van het economische en culturele aanzien. Het voordeel daarvan zou evident geweest zijn; het volstaat je af te vragen of Maurice Maeterlinck de Nobelprijs voor literatuur gekregen zou hebben als hij in het Nederlands geschreven had. Maar Vermeylen koos niet voor prestige, hij koos voor zijn taal en droeg zijn verantwoordelijkheid als cultuurdrager. Dat De Bot daar eens een voorbeeld aan neemt!
| |
Wettelijke bescherming?
Er zijn maar een paar voorbeelden te vinden van talen die zich dankzij overheidsmaatregelen hebben hersteld, schrijft De Bot. Dat kan zo zijn, alleen valt het me op dat hij weinig voorbeelden pro of contra kan aanhalen. Ikzelf kan dat in het geheel
| |
| |
niet; ik ben niet thuis in deze materie. Maar ik ken wel de situatie in België, die De Bot merkwaardig genoeg amper aanhaalt. En inderdaad, ondanks de wettelijke bescherming heeft het Nederlands zich niet hersteld. Integendeel, het heeft zich ongelooflijk verbeterd!
Een buitenlander/buitenstaander beseft waarschijnlijk niet welk een voordeel het huidige territorialiteitsprincipe met zich meebrengt. Het territorialiteitsprincipe wil zeggen dat men in Vlaanderen - Brussel en de faciliteitsgemeenten uitgezonderd - verplicht is om in de betrekkingen met de overheid Nederlands te gebruiken. Dat geldt dus voor onderwijs, cultuur en andere persoonsgebonden kwesties. Bovendien mag het decreet waarin werkgevers verplicht worden de taal van hun werknemers te gebruiken, als een van de grote overwinningen van de Vlaamse Beweging beschouwd worden. Toestanden zoals bij BN, een Brugs bedrijf waar de interne communicatie in het Frans verliep, behoren dan ook definitief tot het verleden. De vele Nederlanders die gaan stappen in Antwerpen staan er misschien niet bij stil, maar tot medio de jaren zeventig was Frans in de haven van de metropool dé voertaal.
| |
Nieuwe strijd
Nederlands spreken en schrijven, écht Nederlands dan, ligt in Vlaanderen nog altijd niet voor de hand. Het Vlaams lijkt nog altijd meer op een gammele vertaling van het Frans. Het Zuidnederlands gaat gebukt onder talloze gallicismen, barbarismen en oubollige mankementen. In feite gaat het om een dagelijkse strijd: elke dag weer zuiveren, bijleren. Dat brengt echter wel weer met zich mee dat veel Vlamingen, ook gezien de geschiedenis, erg taalbewust zijn. Al blijft het om een minderheid gaan, mensen die ook Nederlandse boeken en kranten lezen, mensen voor wie ook Nederland een deel van hun cultuur is. Precies daarom verwachten ze dan ook steun uit Nederland wanneer het aankomt op de bescherming van en de zorg voor onze taal. En die steun komt er niet, althans niet voldoende. Daarom heeft men in Vlaanderen, wat dat betreft, een niet zo vleiend beeld van Nederland. Meestal beschouwt men Nederlanders als mensen die al sinds 1585 vrij en ongecompliceerd hun taal kunnen spreken. Een taalstrijd is hun volkomen onbekend en Nederlands is voor hen de evidentie zelve. Kortom, op taalgebied ervaren de Vlamingen de Nederlanders als laks, te laks. Het artikel ‘Waarom dit artikel niet in het Engels is’ heeft dit beeld alleen maar versterkt. Net nu we elkaar in het Europa van de vijftien zo nodig hebben!
| |
■ Waarom het Nederlands niet zal verdwijnen
Hans Mosman - freelance journalist, Amsterdam
Het lijkt mij dat dr. De Bot in zijn artikel over taalverdringing in Onze Taal van september te veel waarde toekent aan economische overwegingen en aan de prestigefactor, en ten onrechte de politieke kant van de zaak buiten beschouwing laat. Naar mijn mening is er in de loop van de geschiedenis nog nooit een taal verdwenen door het hogere aanzien en de economische suprematie van een andere staat; wel gebeurde dat uiteindelijk als een land door een ander land met geweld werd ingelijfd. Om het te houden bij De Bots aandachtsgebied: alleen als Amerika Nederland zou veroveren en die toestand enkele honderden jaren zou kunnen laten voortbestaan, zou het Nederlands ernstig in zijn voortbestaan worden bedreigd.
Bovendien: het Latijn, Spaans en Frans hebben het Nederlands ook niet kunnen verdrijven, ook al werden die een poosje de taal van degenen die zich tot de elite voelden behoren. Onderschat niet de macht van nationalistische tendensen, die nu dan toch ergens goed voor zijn! Als een land weer zelfstandig wordt, steekt onmiddellijk het verlangen de kop op ook de eigen taal weer te laten herleven. Het is in Noorwegen gebeurd en in Ierland streeft men naar hetzelfde. De mens handelt niet alleen uit efficiency-overwegingen, godzijdank. Als Baskenland zelfstandig wordt, zal men daar heus niet, omdat het economisch zoveel voordelen biedt, het Spaans als voertaal kiezen.
Wat zien we trouwens nu al in een permanente onderstroom gebeuren? Engelse uitdrukkingen worden op den duur toch vervangen door Nederlandse, en dat gebeurt heel natuurlijk, zonder dat er prijsvragen voor nodig zijn en zonder verkrampte pogingen ze via de nieuwsdiensten van de omroep in te voeren. Als het om voetbal gaat, spreekt niemand meer van een corner, maar iedereen van een hoekschop. De match werd gewoon wedstrijd en de penalty een strafschop.
| |
■ Taalbescherming kan zinvol zijn
Simon Joukes - Delft
Graag zou ik enkele kanttekeningen plaatsen bij de bijdrage van dr. C.L.J. de Bot in het septembernummer.
Terecht gaat hij ervan uit dat ‘kleinere’ talen die in contact komen met een taal met ‘meer prestige’ en een ‘hogere economische waarde’, terrein zullen verliezen en wellicht zelfs kunnen verdwijnen. Maar De Bot voegt daar niet aan toe, wellicht omdat het zo vanzelfsprekend is, dat dergelijke verschijnselen zich vooral voordoen in staten waarin meer dan één ‘beschermde’ officiële taal voorkomt. Voorbeelden van staten die hun eigen taal vrijwillig en volledig voor een andere hebben ingeruild, zijn voor zover ik weet bijna niet te vinden. Wat dat betreft is de veronderstelling dat Nederland op den duur uit zichzelf zou kunnen overstappen op bijvoorbeeld het Engels, eigenlijk ondenkbaar.
| |
Dwangmaatregelen
Wanneer een ‘kleinere’ taal verdwijnt, is dat vaak het gevolg van dwangmaatregelen. Het typische voorbeeld vlak bij huis is natuurlijk Frankrijk. Door allerlei administratieve, soms zelfs stuitend discriminerende maatregelen, is het Nederlands in Noord-Frankrijk vrijwel verdwenen. Het Duits (Elzas), het Bretons (Bretagne), het Italiaans (zuidoosten) en het Baskisch (zuidwesten) kwijnen er ook weg. Zelfs roemrijke, door miljoenen gebezigde talen als het Occitaans (Midi) en het Catalaans (Roussillon) handhaven zich met de grootste moeite in de centralistische Franse mallemolen. Pas in de afgelopen vijftien jaar is een aantal ‘verbodsbepalingen’ opgeheven.
Voorbeelden van wat wettelijke bescherming van al dan niet ‘kleine’ talen vermag, liggen voor het grijpen, maar ontbreken geheel in het betoog van De Bot. In Zwitserland leven Duits, Frans en Italiaans in hun eigen kantons min of meer broederlijk naast elkaar, terwijl het piepkleine ‘Rumonsch’ (Rhetoromaans) in Grisons/Graubünden goed wordt beschermd in het officieel Duitssprekende kanton. Enkele wrijvingen hebben zich weleens voorgedaan in Wallis/Valais en in Fribourg/Freiburg, maar die konden steeds worden opgelost zonder verdringing van de ‘anderssprekenden’.
| |
| |
| |
Overheidsbescherming
De Bot ziet niets in een wettelijke bescherming van minderheidstalen. Ook op zijn bezwaren daartegen valt wel iets af te dingen. Zijn eerste bezwaar is dat overheidsregels een averechts effect kunnen hebben op het behoud van een taal. Uit het bovenstaande voorbeeld uit Zwitserland blijkt al voldoende dat overheidsingrijpen in dergelijke gevallen wel degelijk effect sorteert. Deze vaststelling wordt niet weersproken door de voorbeelden in de bijdrage van De Bot. Overigens zijn die voorbeelden ook niet altijd juist. Zo is het niet waar dat de campagne om de positie van het Iers in Ierland te versterken gering succes heeft gehad. Bij de onafhankelijkheid was het Iers op sterven na dood. Wie de afgelopen dertig jaar Ierland heeft bezocht, heeft kunnen vaststellen dat deze situatie grondig is veranderd. De positie van het Iers wordt dagelijks sterker, o.a. door het onderwijs en wellicht mede onder invloed van de televisie. Zelfs in Dublin hoort men nu hier en daar Iers spreken! Ik beweer overigens niet dat Iers op dit moment de meerderheidstaal in Ierland is of dat ooit zal worden. Wel dat deze Keltische taal dankzij stimulerende overheidsmaatregelen niet is uitgestorven.
Verder stelt De Bot dat taalwetgeving en taalbehoud leiden tot een vlucht van kapitaal en ondernemingen. Ook dit argument snijdt lang niet altijd hout. Het blijkt dat de ondernemingen na een periode van afkoeling eieren voor hun geld kiezen en terugkomen. Een typisch voorbeeld is België. Toen daar ten slotte bij wet werd vastgelegd dat het Nederlands de voertaal en administratieve taal van alle bedrijven in Vlaanderen werd, dreigden heel wat (meestal) internationale ondernemingen te verhuizen naar een ander taalgebied of naar het buitenland. Dat was uiteraard platte economische chantage. Later bleek de soep lang niet zo heet te zijn als ze werd opgediend en pasten de bedrijven zich soepel aan.
| |
Lichtvaardig behandeld
Een ander bezwaar van De Bot tegen wettelijke bescherming is dat een taal door overheidsingrijpen niet tot lingua franca kan worden verheven. Dat klopt helemaal niet. In Afrika en Azië zijn bijvoorbeeld tal van landen te noemen die precies dit hebben gedaan: van Indonesië tot Nigeria.
Volgens De Bot brengt het invoeren van wettelijke beschermingsmaatregelen ten behoeve van het Nederlands grote juridische en linguïstische problemen mee. Niets is minder waar! Er hoeft om te beginnen helemaal niet te worden vastgesteld wat voor de wet als Nederlands zal gelden. Het is onzin om een taal, die inderdaad voortdurend aan verandering onderhevig is, fonetisch, semantisch, syntactisch of anderszins te ‘bevriezen’ in een taalwetgeving. Ik kan me dan ook niet voorstellen dat dr. De Bot zoiets serieus overweegt. Voor de wet moet het Nederlands gewoon de taal zijn zoals die in ons land nu en in de toekomst wordt gebruikt.
Ten slotte: om zijn stelling te ondersteunen dat taalwetgeving in beginsel ongewenst is, wijst De Bot op de niet altijd even frisse bedoelingen van bewegingen in de Verenigde Staten die ernaar streven om het Engels bij wet als enige landstaal op te leggen. Ook dit voorbeeld is bijzonder ongelukkig gekozen. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een poging van de niet-Engelssprekende minderheidsbevolking om haar taal door de wet enigszins te beschermen, maar juist om de wil van de (economische) machthebbers om het Spaans en andere ‘kleinere’ talen officieel uit de Verenigde Staten te bannen!
Al met al moet ik concluderen dat dr. De Bot het zeer interessante thema te lichtvaardig heeft behandeld. Ik hoop dat we ooit een bijdrage van hem kunnen lezen waaruit we althans zullen mogen destilleren dat de filosofie achter taalwetgeving veel complexer is dan men op het eerste gezicht zou denken.
| |
■ Kakelburger
Raf de Ryck - Brussel
In zijn rubriek ‘Nieuwe woorden’ in het septembernummer schrijft Hans Heestermans dat mensen ten onrechte dachten dat de hamburger iets met ham te maken had en dat zij op grond daarvan woorden als biefburger zijn gaan vormen.
Volgens mij gaat het hier niet om foutief maar om creatief taalgebruik. Een soortgelijke vorming van nieuwe woorden is niet zo ongewoon. In mijn vakgebied, de biomedische wetenschappen, kent iedereen de Southern blot, een techniek ontwikkeld door ene meneer Ed Southern, die er zijn naam aan mocht geven. Variaties op deze techniek werden door zijn collega's Western blot en Northern blot gedoopt. Van enige relatie met windstreken is hier geen sprake. En kwamen er na Watergate ook niet andere ‘gates’, zoals Irangate?
| |
■ Men wordt verzocht [1]
Drs. J. van der Spek - Zoetermeer
Hierbij reageer ik op het artikel ‘Men wordt verzocht’ in het septembernummer op blz. 207.
In zijn boekje Schrijft u ook zulk Nederlands? vraagt dr. F.C. Dominicus zich af of men moet zeggen de bezoekers worden verzocht op te staan of de bezoekers wordt verzocht op te staan. Hij schrijft dat men logisch redenerend tot de slotsom moet komen dat het moet zijn de bezoekers wordt verzocht, immers men verzoekt iets aan iemand. Maar, zo meent hij, het is gewoner te zeggen de bezoekers worden verzocht, zodat we hier met de oude Romeinen zouden kunnen zeggen: ‘het gebruik is een dwingeland’. Zo sterk is dit hier het geval dat de zin met de enkelvoudige werkwoordsvorm in onze tegenwoordige taal iets stijfs heeft gekregen, iets wat men nog wel hier en daar als opschrift kan vinden, maar wat men niet meer zegt.
Nog sterker uit zich de tiende druk van de grote Van Dale (1976). Deze geeft als voorbeeld: ‘de heren worden verzocht (niet: de(n) heren wordt verzocht) hierheen te komen (vgl. Fr. les messieurs sont priés; Hd. die Herren werden gebeten)’. Hoewel de elfde druk de voorkeur geeft aan de heren wordt verzocht, en de twaalfde beide mogelijkheden goedkeurt, kies ik met mevrouw Blom niet voor wordt, maar voor worden.
| |
■ Men wordt verzocht [2]
Rien Verhoef - vertaler, Amsterdam
Leuk hoor, om in het septembernummer op blz. 207 die oude koe weer eens uit de sloot te zien hijsen. Alleen zou ik Alied Blom willen wijzen op een tautologische redenering in haar stukje. Die gaat als volgt: in de reizigers worden verzocht uit te stappen is reizigers het onderwerp, want in men wordt verzocht uit te stappen kán men alleen maar onderwerp zijn. Men kan immers nooit de functie van meewerkend voorwerp vervullen; wij verzoeken men uit te stappen is ongrammaticaal.
Maar voor mij spreekt het vanzelf dat de ‘derde-naamvallers’ de wending men wordt verzocht als ongrammaticaal zullen verwerpen, en wel omdát men in hun ogen alleen onderwerp en geen meewerkend voorwerp kan zijn. Wie dergelijke denkfouten maakt, moet niet raar opkijken als de andersdenkenden zich niet laten overtuigen.
| |
| |
| |
Naschrift taaladviesdienst
Adviseert Onze Taal nu de reizigers worden of de reizigers wordt verzocht? Wij kiezen voor wordt, zonder dat wij het alternatief echt willen afkeuren. Het is bekend dat de taalgebruiker het meewerkend voorwerp steeds moeilijker als zodanig herkent, zeker als het op de eerste zinsplaats staat, een plaats die vaak gereserveerd is voor het onderwerp. Het gaat hier om een structurele verandering in onze taal die zich langzaam maar zeker voltrekt. Over de reizigers worden verzocht laait de discussie nog geregeld op, maar wie valt er nog over ik mankeer niets? Wolters Koenen vermeldt deze vorm zonder commentaar naast het van oudsher juiste mij mankeert niets.
Aangezien in de reizigers worden verzocht de meervoudsvorm nog vaak op weerstand stuit, adviseert de Taaladviesdienst de vorm te kiezen waarmee u taalkritiek vermijdt; en dat is (nog steeds) de reizigers wordt verzocht.
| |
■ Politiek correct
Dik Brummel - Den Haag
F. Jansen geeft in ‘Wat is er tegen politiek correct taalgebruik?’ (Onze Taal juni 1995) ‘het standaardvoorbeeld tuberculose’ en zegt dat men daarvoor steeds een nieuwe term bedacht: tering, tuberculose, tbc, teebee, maar ‘zodra iedereen de nieuwe term geleerd had, bleek die alweer gevuld met alle bijgedachten die de oude ook had’.
Dit lijkt me niet correct. Het woord tering werd door tuberculose vervangen toen de oorzaak van de ziekte in de tuberkelbacterie werd gevonden. De associatie van tering met zonde (vooral onanie) verdween daarmee ook geleidelijk. De angst voor de ongeneeslijke ziekte bleef echter uiteraard bestaan en die kleefde ook het woord tuberculose aan. In de tijd dat de streptomycine was ontwikkeld (nog geen vijftig jaar geleden), waardoor de ziekte bijna helemaal verdween, raakte de aanduiding tb in zwang. De gevoelswaarde van teebee was heel anders dan die van tering, en dat was ook de bedoeling.
Volgens mij beziet de heer Jansen de verhouding tussen vorm en betekenis te eenzijdig. Veranderingen van woorden gaan samen met veranderingen van opvattingen en praktijken. De een is daarbij niet de oorzaak van de ander, maar beide zijn opgenomen in een samenhang waarin voortdurend aansturing, bekrachtiging, terugkoppeling en bijsturing plaatsvinden. Als het voorgaande juist is, dan valt er wel het een en ander af te dingen op Jansens benadering van politieke correctheid. Er kleven allerlei aspecten aan die in zijn artikel mijns inziens onvoldoende of onjuist uit de verf komen. Het onderwerp moet zeker nog eens terugkomen in Onze Taal.
|
|