Ik: Inmiddels was Proefpersoon 3½ jaar oud en taalkundig tot volledige wasdom gekomen. Bijzinnen, de onvoltooid verleden tijd van sterke werkwoorden, beleefdheidsfrases en krachttermen, idiomatische tussenwerpsels: ze wist ze allemaal perfect te hanteren. En wat observeerde ik ten aanzien van de uitspraak van dit alles? Dat Proefpersoon tot op het laatst moeite had met het onderscheid tussen de l en r! Drop was dlop en een paard een paalt. Kunt u zich de spanning voorstellen waarmee ik zat te wachten op het moment dat zij deze laatste fonetische barrière zou slechten?
Psychiater: (strijkt met hand door baard)
Ik: Welnu, sinds kort bezigt Proefpersoon vóór de klinker een keel-r, en na de klinker de gevreesde, gecorrumpeerde r, in feite een j. Haar tongpunt gebruikt ze enkel voor de l en om ijsjes te likken. Zij is dus één van ‘hen’! Feitelijk is mijn aandeel in het experiment daarmee voltooid - en met groot succes!
Psychiater: U bedoelt...
Ik: Exact! Geen nurture maar nature! Als ik Proefpersoon nu zou overdoen aan een anatoom, zou zo iemand bij haar wellicht een evolutionaire huigverdikking, of een verzwakking van de tongpuntspier kunnen constateren. Dat zou een ontdekking van Nobelprijsachtig formaat zijn!
Psychiater: Ja?
Ik: Ware het niet dat ik voor Proefpersoon bepaald innige gevoelens ben gaan koesteren, die mijn wetenschappelijke ambities allengs hebben verdrongen. Sofie heeft recht op een vader - een vader die een rollende r bezigt. In een wanhopige poging om onzuivere invloeden te weren begon ik kinderen met wie Sofie op straat speelde lastig te vallen...
Psychiater: Hoe kwam dat zoal tot uiting?
Ik: Om ze te testen hield ik ze bijvoorbeeld een knikker voor, en dan beet ik ze toe: ‘Wat is dit?’ Meestal begonnen ze dan te huilen en renden ze weg. Mooi zo - wegwezen met je ziekelijke taalgebruik, dacht ik dan. Maar soms antwoordden ze brutaal: ‘Een knikkejj.’ ‘Wát is dit?’ brulde ik ze dan toe. En dan stoven ze alsnog de hoek om. Maar de laatste keer was er een zo brutaal om te blijven staan. Ik greep het meisje bij de elleboog. ‘Zeg dat nog eens als je durft!’ ‘Een knikkejj’, herhaalde ze - nu met omlaag krullende mondhoeken. Ze wurmde zich los, en terwijl ze struikelend een veilig heenkomen zocht, schreeuwde ik haar na: ‘Een knikkerrrrrrrrrr!!!’
Alleen het Turkse buurmeisje, Sekija, bleef beduusd staan, hand-in-hand met Sofie. Ik schraapte mijn keel en liet de knikker dreigend heen en weer rollen in mijn handpalm. ‘Een kniekkerrr...’ stamelde ze. Het was binnensmonds, maar de r, zo'n prachtige, zuivere Turkse r, rolde er niettemin overtuigend uit. Ik vouwde de knikker tussen haar bevende vingertjes, liep naar binnen, en toen heb ik u gebeld...