| |
| |
| |
Wie u bent & wat u wilt
Resultaten lezersonderzoek
Redactie Onze Taal
Vaak vragen wij ons af wie u, lezer van Onze Taal, nu eigenlijk bent, en wat u vindt van het blad: vindt u het interessant, leesbaar, toegankelijk en leuk genoeg? Komen de onderwerpen waarin u geïnteresseerd bent voldoende aan bod? Hoe waardeert u de vaste rubrieken? Bent u tevreden over de vormgeving? Wat zou er volgens u allemaal beter kunnen?
Het is alweer zeven jaar geleden dat dit voor het laatst grondig is uitgezocht. Vandaar dat we een nieuw onderzoek hebben laten uitvoeren, door twee Haagse HEAO-studenten communicatiekunde. In december van vorig jaar stuurden zij 1992 Onze-Taalabonnees een enquêteformulier toe; zij ontvingen er 988 ingevuld terug - een respons van 49,6%, ruim voldoende om te kunnen spreken van een representatief onderzoek. Daaruit kwam naar voren dat het aantal vrouwelijke abonnees aanzienlijk gestegen is. En dat Onze-Taallezers nog steeds het meest geïnteresseerd zijn in het onderwerp ‘goed of fout taalgebruik’. En natuurlijk nog veel meer.
Hieronder volgt een samenvatting van al die uitkomsten; waar mogelijk vergelijken we de resultaten met die van de (minder uitgebreide) onderzoeken uit 1984 en 1988.
| |
● Wie u bent
De gemiddelde Onze-Taallezer is een 46-jarige, hoogopgeleide man die werkzaam is in het onderwijs. Wie van een flinke generalisatie houdt, zou dit kunnen afleiden uit de antwoorden in het hoofdstuk ‘Personalia’. Maar het is natuurlijk interessanter om die antwoorden wat gedetailleerder te bekijken. Dan blijkt dat het aantal vrouwelijke abonnees in tien jaar tijd meer dan verdubbeld is (in 1984 nog maar 17% van het totaal, in 1994 40,4%). En dat die nieuwe vrouwelijke abonnees gemiddeld een stuk jonger zijn dan de mannen; de groep lezers tot 26 jaar bestaat voor 60,9% uit vrouwen, bij de groep vijftigplussers is dit percentage maar 27,9. Ondanks die jonge vrouwelijke nieuwkomers is het totale lezersbestand een beetje ouder geworden; net als in 1988 behoren de meeste lezers tot de categorie 36-50-jarigen, maar nu vormen ze 38,9% van het totaal; in 1988 was dat nog 32,8%.
Een andere trend is de geleidelijke toename van hoogopgeleide lezers; 77,4% volgde een hbo- of universitaire opleiding, een stijging van 4% ten opzichte van 1988, en van 14% ten opzichte van 1984. Binnen die groep nam het aantal lezers met een universitaire opleiding af (met 6%), en vermeerderde het aantal hbo'ers (met 9,8%). Verreweg de meeste abonnees zijn werkzaam in het onderwijs; ook de twee vorige onderzoeken leverden deze uitkomst op. Overige veelgenoemde werkkringen zijn de administratieve sector, de media en het kader van het bedrijfsleven.
| |
● Uw leesgedrag
Onze Taal heeft betrekkelijk veel ‘nieuwe lezers’; 53,2% meldde zich na 1990 aan. Ook in 1988 bleken veel lezers niet langer dan vijf jaar abonnee te zijn: 48,5%.
Het tijdschrift wordt goed gelezen: 31% van de ondervraagden leest het helemaal, 52,2% grotendeels. Ook wordt er goed ‘meegelezen’; ieder exemplaar van het blad komt onder ogen van gemiddeld bijna twee mensen. Bij het huidige abonneebestand van 42.000 is het werkelijke bereik ruim 80.000.
Velen bewaren het tijdschrift na lezing geheel of gedeeltelijk (86,1%) of geven het aan anderen (5,4%) - wat dat betreft is er vrijwel niets veranderd sinds het onderzoek van 1988.
Waarom wordt Onze Taal eigenlijk gelezen? ‘Uit belangstelling’ (30,7%), ‘om op de hoogte te blijven’ (20,4%), ‘ter ontspanning’ (11,2%) en ‘beroepsmatig’ (6,9%). Je zou denken dat mensen die zo in taal geïnteresseerd zijn, naast Onze Taal ook een ander taal- of literair tijdschrift lezen, maar dat valt tegen: het geldt voor slechts 14,4% van de lezers.
| |
● Het tijdschrift
Erg benieuwd waren we - we geven het toe - naar het antwoord op de vraag ‘Welk rapportcijfer geeft u het tijdschrift?’ Het viel ons zeker niet tegen: het gemiddelde cijfer is een 7,9. Hoe kwam u tot die beoordeling?
Uit vragen naar de algemene waardering bleek het volgende. U vindt Onze Taal prettig leesbaar (94,4%), deskundig (91,1%), niet oppervlakkig (88%), boeiend (83,9%) en niet moeilijk te begrijpen (83,5%). Een meerderheid van de lezers (61,1%) vindt Onze Taal bovendien vermakelijk; het valt op dat van de jongeren tot 26 jaar maar liefst 79,7% deze mening is toegedaan.
Over de vormgeving van het tijdschrift bent u goed te spreken; 91,2% van de ondervraagden is er tevreden over. In 1988 was dat percentage nog 83,9%, dus de in 1991 vernieuwde vormgeving lijkt in goede aarde te zijn gevallen.
Ook over de verhouding tussen tekst en illustraties zijn er weinig klachten: 86,9% vindt die verhouding goed. 10,6% vindt dat Onze Taal te veel tekst bevat; niet meer dan 1,7% klaagt over te veel illustraties. ‘Slechts’ 52,5% vindt de kwaliteit van de cartoons goed, 41,2% vindt ze ‘niet goed, ook niet slecht’. Sinds januari proberen we aan deze ‘bezwaren’ tegemoet te komen, door vaker een beroep te doen op verschillende illustrators en cartoonisten. Aan het verzoek om meer kleur in het blad te brengen, is inmiddels ook tegemoetgekomen: met ingang van deze jaargang is een (jaarlijks wisse- | |
| |
lende) steunkleur toegevoegd.
De gemiddelde lengte van de artikelen wordt door 89,9% goed gevonden; de meningen van hen die daar anders over denken, vallen vrijwel tegen elkaar weg: 4% vindt de stukken te kort, 5,2% te lang.
Op de vraag ‘Mist u in Onze Taal bepaalde onderwerpen die u graag behandeld zou willen zien?’ antwoordde 71,8% ontkennend. De overigen noemden sterk uiteenlopende ‘gemiste’ onderwerpen: van ‘het bewerken van boeken voor filmscripts’ tot taalpathologie, en van computerlinguïstiek tot taalverwerving bij apen. Bij deze suggesties zijn er nauwelijks echte uitschieters te ontdekken; ‘literaire taal’ werd een aantal keren genoemd, en ook ‘taalverloedering’.
Slechts weinig lezers vinden dat bepaalde onderwerpen oververtegenwoordigd zijn: 9,9%. Zij vinden dat er wel wat minder aandacht mag zijn voor vooral spelling en de herkomst van woorden.
Het aantal vaste rubrieken en series ten opzichte van het aantal overige artikelen wordt door een ruime meerderheid van 85,1% ‘goed’ gevonden; 6,7% vindt dat er te veel rubrieken en series zijn; van slechts 2,9% mag het wel iets meer.
Hoe worden de verschillende rubrieken gewaardeerd? Het meest bent u te spreken over ‘Ruggespraak’ (gemiddeld rapportcijfer 8,2) en ‘Vraag en antwoord’ (7,9). De ingezonden-brievenrubriek ‘Reacties’ en ‘Het proefschrift van...’ staan het laagst op de lijst, maar werden nog steeds met een ruime voldoende gewaardeerd. Omdat velen de rubriek ‘Spraakmakers’ niet herkenden als onze interviewrubriek, is die inmiddels omgedoopt tot ‘Interview’.
| |
● Suggesties
Welke onderwerpen vindt u belangrijk? ‘Goed of fout taalgebruik’ staat met 92,1% royaal op de eerste plaats, zij het iets minder royaal dan in 1988, toen maar liefst 96% dit onderwerp het belangrijkst vond; ook in 1984 had deze kwestie de hoogste prioriteit. De rest van de top vijf: 2. spreek- en schrijftaal; 3. spelling; 4. grammatica; 5. actualiteiten op taalgebied.
Opmerkelijk laag scoorde ‘puzzels’ (twintigste en laatste plaats met 15,6%; in 1988 nog 32,2%). Verder springt de daling van ‘herkomst van woorden’ in het oog: 68,5% (in 1988 nog 88,1%), de daling van ‘taalzuivering’ (van 68,1% naar 47,8%), en de stijging van ‘argumentatie’ (61%, in 1988 47,4%).
De vraag ‘Op welke punten kan Onze Taal volgens u verbeterd worden’ ontlokte 44,5% van de ondervraagden een antwoord. Bij elkaar vormen ze een interessante verzameling uiteenlopende (en elkaar niet zelden tegensprekende) adviezen. Veelvuldig wordt er gepleit voor meer illustraties en cartoons, en ook de vormgeving leidde tot aardig wat opmerkingen; de suggesties die neerkomen op ‘graag rustiger’ komen even vaak voor als tips in de trant van ‘graag levendiger’.
Ook over de vraag of Onze Taal ‘wetenschappelijker’ moet worden, lopen de meningen uiteen. Er wordt bijna even vaak om ‘meer diepgang’ als om ‘minder wetenschappelijkheid’ gevraagd; opvallend is dat bij die laatste verzoeken vaak ook om meer lichtvoetigheid wordt gevraagd. Zeker zo opvallend vinden wij het dat ruim een kwart van de antwoorden op de vraag naar ‘suggesties voor verbetering’ aansporingen zijn om vooral zo door te gaan.
| |
● Het genootschap
Wie geabonneerd is op Onze Taal, is automatisch ook lid van het gelijknamige genootschap; slechts 34,5% van de ondervraagden vindt dat belangrijk, 60,6% noemt het onbelangrijk. Misschien heeft dit wel iets te maken met het ‘imago’ van het genootschap; de vraag ‘typeer het genootschap in één woord’ leverde veel typeringen op als ‘deskundig’, ‘nuttig’ en ‘degelijk’, maar het vaakst luidde de kwalificatie ‘onbekend’.
Wie lid is van het Genootschap Onze Taal kan gebruik maken van de diensten van de Taaladviesdienst; 59,8% van de lezers kent deze dienst. 11% heeft er weleens gebruik van gemaakt. Duidelijk is dat de meeste abonnees zich meer lezer dan lid voelen - overigens net als vroeger.
| |
● Geen mierenpedicure
Hoewel Onze Taal de laatste jaren alweer dikker is geworden (van 200 bladzijden in 1988 naar ruim 300 in 1994) mag het van u best wat dikker zijn, en wat vaker verschijnen - niet onplezierig voor de redactie, net als het rapportcijfer 7,9.
Ook naar uw mening is er nog veel te leren over, te onderzoeken aan en te (glim)lachen om taal. Er blijft voor de redactie dus veel werk te doen. Een blad vol bruikbare taaladviezen, boeiende interviews, verslagen van onderzoeken, taalnieuws en discussies over grote én subtiele taalverschillen, zonder te vervallen in al te microscopische kwesties - ‘mierenpedicure’, zoals een van u het noemde - zo'n blad willen we graag voor u (blijven) maken.
Wij danken alle 988 deelnemers aan het onderzoek, in het bijzonder voor de vele suggesties.
|
|