Etymofilie
Bantamgewicht
Ewoud Sanders
Bantam is een stad op West-Java, in het gebied Bantam, aan de Baai van Bantam. Hier maakten de Nederlanders voor het eerst kennis met de Indische archipel: vier schepen van de Compagnie van Verre gingen er op 22 juni 1596 voor anker. Voor de komst van de Europeanen was Bantam (toen nog Banten geheten, de hoofdstad van het sultanaat Bantam) al een drukbezochte havenstad. Er werd op grote schaal in peper gehandeld. De Hollanders bouwden er een fort, pakhuizen en een factorij. Maar nadat de handel naar Batavia was verplaatst, raakte Bantam in verval.
Vanuit Bantam werd in de eerste helft van de 18de eeuw een hoenderras naar Europa uitgevoerd. Het is niet duidelijk of dit ras inheems was in Bantam, of dat de hoenderen oorspronkelijk uit Japan kwamen. In het Engels werden ze in ieder geval bantams genoemd. Het ging om kleine hoenderen, met veren op hun poten. Ondanks hun kleine formaat waren de bantamhanen zo strijdlustig dat ze veel werden gebruikt bij hanengevechten. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw werd bantam in het Engels dan ook overdrachtelijk gebruikt voor iemand die klein en vechtlustig was - voor háántjes kortom.
De 18de eeuw bracht in Engeland naast de bantams ook de renaissance van de bokssport. De Grieken en Romeinen hadden wat gebokst, maar daarna was deze vechtsport in de versukkeling geraakt. Vanaf 1700 gingen de Engelsen er echter stevig tegenaan. Ze vochten op kermissen en in zaaltjes, voor geld en met de blote vuist. Alles was toegestaan en het ging er bloederig toe.
De eerste beroemde Engelse bokser was een zekere James Figg, die zich in 1719 uitriep tot kampioen van Engeland én van de wereld. Hij wist deze titel zeker vijftien jaar te behouden. Jack Broughton (1704-1789) was de eerste die de bokssport veredelde. Boksen en worstelen liepen aanvankelijk in elkaar over, maar Broughton gebruikte alleen zijn vuisten. Terecht, zo bleek, want hij was kampioen van 1740 tot 1750.
Pas in de 19de eeuw werd de bokssport echt gereguleerd, vooral door Lord Queensberry (1844-1900). Kopstoten, bijten, trappen en slaan onder de gordel werden officieel verboden en er werden verschillende gewichtsklassen ingesteld (voordien stonden er soms boksers in de ring die 25 kilo in gewicht scheelden).
Kleine boksers stonden toen al bekend als bantams, dus de benaming bantam weight lag voor de hand. Boksers in deze klasse mogen tussen de 50,802 en 53,524 kilo wegen. Wegen ze minder, dan behoren ze tot de ‘vlieggewichten’; zijn ze zwaarder, dan komen ze uit bij de ‘vedergewichten’. In totaal bestaan er zeven gewichtsklassen.
Nederland maakte pas aan het eind van de 19de eeuw kennis met boksen. Dit was vooral te danken aan de Britse bokser Henry J.J. Placké, die zich in 1897 in Amsterdam vestigde. In 1900 werd het eerste kampioenschap van Amsterdam uitgeschreven en in 1902 het eerste kampioenschap van Nederland. Zesentwintig jaar later, in 1928, werd de Rotterdamse bokser Bep van Klaveren wereldkampioen. Kampioen vedergewicht, niet bantamgewicht.