| |
| |
| |
Reacties
Congres 21 oktober
Na het verschijnen van aflevering 7/8 van Onze Taal hebben zich in juli binnen tien dagen meer dan 1000 mensen aangemeld voor het congres. Inschrijving is daardoor helaas niet meer mogelijk.
| |
■ Al gaat het nu dooien...
O.L.E. Jongmans - Wateringen
In het juninummer van Onze Taal trof ik onder ‘Signalement’ de oproep aan om voorbeelden te geven van het gebruik van al, niet als toegeving maar als voorwaarde. Voorbeelden zou ik u bij tientallen, zo niet honderdtallen kunnen leveren uit het dagelijks spraakgebruik in het Westland. Toen ik in 1956 met mijn (Hollandssprekende) ouders uit Brabant naar Wateringen, in het Westland, verhuisde, viel mij dit verschijnsel meteen op. Ik was bijna twaalf jaar, en maakte snel vriendjes in de buurt. Zij gebruikten allemaal dit voorwaardelijke al. ‘En al gaat het nu dooien, wanneer is de vorst dan uit de grond?’ Als ik mijn vriendjes daarop aansprak, begrepen ze mijn probleem totaal niet. Het gebruik van als (met omkering van onderwerp en persoonsvorm) in zinnen als deze leek hun geheel vreemd te zijn. Bij mijn klasgenoten van de school in Delft was dit spraakgebruik volstrekt afwezig. Nu nog kan men bij ‘native speakers’ in het Westland, bij zowel jong als oud, dit verschijnsel zeer frequent opmerken. Kortom: het is standaard-Westlands.
| |
Naschrift redactie
Veel inzenders menen dat de constructie al + werkwoord + onderwerp in plaats van de standaardconstructie als + onderwerp + werkwoord helemaal niet nieuw is. Hun reacties waren voor de redactie aanleiding eens te graven in de oudere literatuur over dit onderwerp, te weten Als - of - dat, het proefschrift van dr. J. de Rooij, een van de vaders van de Algemene Nederlandse Spraakkunst en oud-bestuurslid van het Genootschap Onze Taal.
De Rooij heeft al in 1965 aandacht besteed aan de al-constructie die Jan Schoolmeesters in het juninummer bespreekt. Hij citeert een zin van iemand uit Alphen aan de Rijn: ‘Al was de meid niet wakker geworden, dan waren ze allemaal verbrand.’ Ook in andere Hollandse plaatsen kwam (en komt) de constructie voor: in Monster, De Lier, Naaldwijk, West-Friesland. Maar De Rooij geeft ook bewijsplaatsen uit Groningen en Noord-Brabant. Geen wonder dat de dikke Van Dale deze ruime verspreiding honoreert met een vermelding onder al.
De Rooij acht het zelfs goed mogelijk dat de al-constructie oorspronkelijk algemeen-Nederlands was, en langzaam het veld heeft moeten ruimen voor de als-constructie.
| |
■ Geestelijk/verstandelijk gehandicapt
A.J. de Boer-Dijkstra - Den Haag
Naar aanleiding van het artikel ‘Wat is er tegen politiek correct taalgebruik’ (in het juninummer van Onze Taal) wil ik het volgende opmerken.
Het artikel begint met ‘Ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders kun je zonder bezwaar voor “achterlijk” uitmaken, maar bij geestelijk gehandicapten ligt dat anders.’ Geestelijk gehandicapt zijn mensen die in de regel lang niet achterlijk zijn, maar vaak zelfs hooggeschoold. Zij lijden aan stoornissen in hun gevoels- en gedachtenwereld, waarvoor ze meestal een psychiatrische behandeling moeten ondergaan. Mensen met een verstandelijke handicap, waaronder ook personen met het syndroom van Down vallen, zijn wel achterlijk: in het gunstigste geval zullen zij zich slechts op zeer beperkte schaal schoolse wetenschap kunnen eigen maken.
Een onderscheid tussen beide categorieën is ook dat een verstandelijke handicap nooit genezen kan door een bepaalde leefwijze en/of medicijnen, terwijl dat met een geestelijke handicap in veel gevallen wel mogelijk is. Dit neemt niet weg dat mensen met een verstandelijke handicap ook geestelijk gehandicapt kunnen zijn. Toch denk ik dat het goed is om beide groepen zoveel mogelijk uit elkaar te houden; dat voorkomt misverstanden.
| |
Naschrift redactie
Het is opmerkelijk dat geen van de zeven grote Nederlandse woordenboeken de aanduiding verstandelijk gehandicapt heeft opgenomen. Dat wijst erop dat het onderscheid dat mevrouw De Boer hierboven voorstelt, zeker niet algemeen is. Tegenover geestelijk gehandicapt staat in de naslagwerken alleen lichamelijk gehandicapt.
Degenen die mevrouw De Boer aanmerkt als verstandelijk gehandicapt (‘een tekort aan verstandelijke vermogens hebbend’), worden doorgaans geestelijk gehandicapten genoemd; de aanduiding geestelijk gehandicapt voor ‘lijdend aan een psychische ziekte’ is niet gangbaar.
| |
■ IJ of I-J?
Gerard Kempen - Oegstgeest
Op blz. 140 van het juninummer wordt voorgesteld de ij toe te voegen aan ons alfabet. Spaar ons die 27ste letter! Het opzoekprobleem waarvoor de één-letter-ij de oplossing moet brengen, wordt maar ten dele opgelost: als u niet weet of een naam met een ij of y gespeld wordt, hebt u nog steeds vijftig procent kans de eerste keer mis te grijpen. Ernstiger is het dat de consequenties voor gebruikers van tekstverwerkers volledig over het hoofd dreigen te worden gezien.
Kennelijk heeft niemand eraan gedacht dat de i-j-reeks niet altijd de ‘lange ij’ voorstelt. Denk aan woorden als skijak, minijurk, nazijager en strooijonker. Van dit soort woorden is geen uitputtende opsomming te maken. Het NN-woordenboek van Van Dale kent (met inbegrip van verbuigingen en vervoegingen) zo'n 900 woordvormen die eindigen op i en ongeveer 1100 beginnend met j. Dus kunnen elk moment nieuwe samenstellingen opduiken met i-j-reek- | |
| |
sen (politicijargon, groeijaar). Ook zou het vreemd zijn de opeenvolging i-j in namen als Booij en Raaijmakers te behandelen als een lange ij.
Dit houdt in dat de alfabetiseerfuncties in onze computers - ook in die van de (woordenboek)uitgevers - drastisch moeten worden aangepast. Onder meer zullen ze rekening moeten gaan houden met samenstellingen: telkens als ze een i-j-paar tegenkomen, moeten ze beslissen of het gaat om een één-letter-ij dan wel een i-j-paar waartussen zich een interne woordgrens bevindt. Maar zoals bekend kunnen interne woordgrenzen niet feilloos worden geïdentificeerd door een systeem dat de tekst niet begrijpt. Bovendien ontstaan er problemen bij buitenlandse woorden en namen. Een alfabetiseerfunctie die bijvoorbeeld niet weet of de plaatsnaam Rijeka als Ri-jeka of Rij-eka moet worden afgebroken, zal foutgevoelig zijn.
Kunnen we het probleem dan niet laten oplossen door de gebruiker zelf? Een extra spellingregel zou streepjes tussen de i en de j in gevallen als mini-jurk en ski-jak verplicht kunnen stellen. Dit biedt evenwel geen soelaas bij het namenprobleem (Rijeka, Booij). Radicaler is het idee om een speciale ij-toets standaard op het toetsenbord in te voeren (net als op oude typemachines), zodanig dat ook in het binnenste van de tekstverwerker onderscheid gemaakt wordt tussen de één-letter-ij en het i-j-letterpaar. De schrijver of typist kiest voortaan bij elke ij zelf of hij de nieuwe toets zal indrukken dan wel de twee oude vertrouwde. Het alfabetiseerprobleem bestaat dan niet meer. Inderdaad, maar deze aanpak introduceert een andere foutenbron. Telkens wanneer u terugvalt in uw huidige gewoonte de lange ij als twee letters te spellen, of wanneer u Rijeka intoetst als Rij-eka, zal uw spellingchecker u dat als een fout aanrekenen. Ook alfabetiseerklussen die u op uw tekst (bijvoorbeeld een naamlijst) wilt loslaten, zullen dan het verkeerde resultaat opleveren.
Kan de Taalunie niet met iedereen afspreken dat de ij altíjd moet worden opgevat als twee letters?
| |
■ Uitbreiding alfabet: verstoring van erfgoed
Ir. J.A. Klaassen - Waalre
Met leedwezen constateer ik dat de Taaladviesdienst zich in de discussie over de status van de tweeklank ij (Onze Taal juni 1995, blz. 140) aansluit bij degenen die de ij als één letter beschouwen en deze in het alfabet willen opnemen. Evenals bij eerdere discussies over de spelling van bastaardwoorden mis ik het internationale perspectief. Het Latijnse alfabet is geen privé-bezit van de Nederlandssprekende taalgemeenschap; het is een gemeenschappelijk erfgoed van de gehele Westerse wereld. Het is eigengereid en benepen als Nederland en Vlaanderen zouden menen dit voor eigen gebruik te moeten completeren. In een Europa waar men meer en meer zijn best doet over nationale grenzen heen te kijken, zou men niet moeten verstoren wat er van vorige generaties geërfd is aan culturele eenheid.
| |
Naschrift redactie
De heer Klaassen meent dat Nederland en Vlaanderen eigengereid en benepen te werk zouden gaan als de Nederlandstalige taalgemeenschap het hier gebruikelijke alfabet zou aanvullen met de ij, een uniek letterteken dat alleen in onze taalgemeenschap voorkomt. Is dat wérkelijk een verstoring van de culturele eenheid in Europa, een schending van een gemeenschappelijk Westers erfgoed?
Het ‘internationale perspectief’ geeft aan dat een aanvulling op het standaard-alfabet bepaald niet uniek zou zijn. Het Spaans heeft in zijn alfabet de ñ toegevoegd na de n; in het Portugese alfabet zijn de k, de w en de y niet opgenomen; het Zweeds kent na de z de å, de ä en de ö, en het Noors en het Deens hebben hun alfabet uitgebreid met de ae, ø en de å. In het Tsjechisch, het Servisch en het Turks is de lijst met afwijkingen van het standaardalfabet nog groter. Het fonetisch gespelde Hongaars kent zelfs veertig klanktekens in zijn alfabet.
| |
● ...X, IJ, Y, Z
Prof. dr. A.B. Frielink - Baarn
Naar aanleiding van ‘...X, IJ, Y, Z’ in Onze Taal van juni wil ik het volgende opmerken. Behalve woordenboekmakers en samenstellers van andere alfabetisch gesorteerde naslagwerken, hebben ook gewone computergebruikers met de alfabetische ordening te maken. Zij kunnen met behulp van vele tekstverwerkingsprogramma's alfabetisch-lexicografisch sorteren, alsmede woorden zoeken. Slechts enkele toetsenborden van pc's hebben een afzonderlijke toets voor de ij, die dan veelal op het scherm wordt weergegeven als ÿ en op papier als ij.
IJ wordt gerangschikt als i gevolgd door j; bij sortering komt in het door mij gebruikte programma (WP 5.1) ij vóór ij, en ÿ ná y. Mogelijk is dat bij andere programma's anders. Invoering van een nieuwe regel voor y en ij zou grote consequenties hebben voor de Nederlandse versies van tekstverwerkings- en analoge programma's.
Het lijkt zeer gewenst dat bij de besluitvorming ook andere belanghebbende groeperingen worden betrokken dan de lexicografische uitgevers waartoe de Nederlandse Taalunie en de Taaladviescommissie de invloed willen beperken.
| |
● IJ en Y
Maria Claessens - Wommelgem, België
Ik ben reeds dertig jaar onderwijzer op een basisschool. Daar besteed ik heel wat energie aan het duidelijk maken van het onderscheid tussen de letter y en de tweeklank ij. Ik verbied formeel dat de y in het alfabet als ‘ei’ uitgesproken wordt; ik vertel de kinderen dat het hier gaat om een ‘vreemde letter’, die klinkt als een i, en die dan ook een vreemde naam draagt, namelijk ypsilon. Zij mogen van mij ook zeggen: ‘vreemde i’ of ‘Griekse i’.
Zij leren daarom ook dat bijvoorbeeld het woord lijst vijf letters telt, hoewel dat woord in een kruiswoordpuzzel meestal in vier vakjes moet. Maar dat laatste is een ander probleem.
| |
Naschrift redactie: IJ blijft buiten alfabet
Vlak voor het ter perse gaan van dit nummer werd bekend dat de Nederlandse uitgevers van woordenboeken hebben besloten de ij in alle woordenboeken te handhaven onder de letter i. Daarmee is er een einde gekomen aan het plan om de ij als zelfstandige letter toe te voegen aan het alfabet, tussen de x en de y.
In België stuitte het plan op onbegrip en weerstand. Vooral de Vlaamse uitgeverij De Standaard wilde geen medeverantwoordelijkheid nemen voor het initiatief. Alleen als de Nederlandse Taalunie de ij zou invoeren in het Groene Boekje, zouden de Vlamingen meegaan. Maar de Taalunie kan op korte termijn geen advies geven over deze kwestie; ‘nader onderzoek is nodig naar de intuïties en verwachtingen van taalgebruikers, alvorens tot een beredeneerd advies kan worden gekomen’, aldus de Taalunie.
Omdat de Nederlandse woordenboe- | |
| |
kenuitgevers geen breuk binnen het Nederlandse-taalgebied willen, hebben zij besloten het voorstel in te trekken.
| |
■ Homo's: ik ben niet ‘ook zo’
Kariene Erkelens - Amsterdam
Nicoline van der Sijs speurt in ‘Exotische woorden in onze taal’ (Onze Taal mei 1995) naar leenwoorden die oorspronkelijk door allochtone groepen gebruikt werden. Zij baseert zich onder meer op woordenboeken die het taalgebruik documenteren bij de marine, van jongeren en van homo's.
Alleen bij de passages over het taalgebruik van homo's drukt Van der Sijs haar lezers tot twee keer toe op het hart dat ze zelf niet kan beoordelen of de termen ook werkelijk door homo's worden gebruikt. Zulke waarschuwingen blijven achterwege in de passages over de marine- en jongerenwoorden. In deze twee situaties lijkt het haar niet te deren dat de lezers haar tot die groepen zouden rekenen.
De opmerkingen over homotaal geven duidelijk weer hoe het gesteld is met de tolerantie in Nederland: als ze maar niet denken dat ik ‘ook zo’ ben.
| |
● Crypto-nummerplaten
Jan van den Heijkant - Bergen op Zoom
In het juninummer noemt Jules Welling in zijn rubriek ‘Taalcuriosa’ vijf Nederlandse autonummerborden met een verborgen betekenis. Hij benadrukt dat het hier gaat om in theorie mogelijke verborgen boodschappen. Drie van de vier voorbeelden blijken fictief, omdat er sinds de invoering van nummerplaten met vier letters, afgezien van de y, geen klinkers meer voorkomen in autokentekens. De i en de o hebben al helemaal nooit tot de gebruikte letters behoord, ter voorkoming van verwarring met ‘één’ en ‘nul’. Alleen het crypto-kenteken DS-70-HH is een realistisch voorbeeld.
| |
■ Men wordt verzocht
Alied Blom - Toegepaste Taalkunde, TU Delft
De reizigers worden verzocht uit te stappen. Hoe komen taalkundologen er toch bij dat er iets mis is met deze zin? In het juninummer van Onze Taal nog, gispt Luuk Lagerwerf treinconducteurs die deze zin door de intercom doen schallen. Het moet zijn de reizigers wordt verzocht uit te stappen, met enkelvoudig wordt. Lagerwerf is strenger dan ons aller Moeder ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst), die op bladzijde 1052 laat weten dat we kunnen kiezen. Van haar mogen we de variant met wordt gebruiken, maar worden vindt ze hier ook goed.
Het verbaast mij altijd als weer eens de banvloek wordt uitgesproken over een zin die mij volkomen normaal in de oren klinkt. Maar het gaat me te ver als dit gebeurt op grond van een taalkundige redenering die niet dwingend is. Vandaar deze reactie. Ik hoop hiermee de zaak uit de sfeer van de taalkundige reglementering te halen en terug te brengen tot wat zij is: een kwestie van smaak.
Het taalkundige argument tegen de reizigers worden verzocht uit te stappen berust op een vergelijking met de corresponderende actieve zin wij verzoeken de reizigers uit te stappen. In de actieve variant, zo wordt gesteld, is de reizigers meewerkend voorwerp, en dus is deze woordgroep ook in de passieve pendant meewerkend voorwerp. En congruentie van het werkwoord met een meewerkend voorwerp, dat gaat niet. Het hulpwerkwoord worden moet in het enkelvoud staan.
Maar de parallellie tussen actieve en passieve zinnen is niet zo groot als hier verondersteld wordt. Ik kan dat op eenvoudige wijze laten zien aan de hand van de volgende zin: men wordt verzocht uit te stappen. Wat is de functie van het woordje men in deze zin? Niet die van meewerkend voorwerp. Dit woordje laat zich zo helemaal niet gebruiken: wij verzoeken men uit te stappen. Men kan alleen onderwerp zijn. Dus in men wordt verzocht uit te stappen moet men dan óók onderwerp zijn.
Als men onderwerp is in deze zin, dan is het getal van het hulpwerkwoord worden op volkomen reguliere wijze afgestemd op dat van de persoonsaanduiding. Het is wordt omdat er men staat. Maar dan kunnen we in plaats van men natuurlijk ook een meervoudige persoonsaanduiding als onderwerp nemen, en het hulpwerkwoord daarmee laten congrueren. We vervangen men door - ik noem maar iets - de reizigers, passen het getal van het hulpwerkwoord aan, en zie daar ons vermaledijde de reizigers worden verzocht uit te stappen!
Wat heb ik met deze redenering willen bereiken? Niet dat de variant met worden nu opeens voor iedereen acceptabel zou moeten zijn. Ik heb alleen willen laten zien dat er taalkundig gezien niets tegen de variant met worden in te brengen is. Men is vrij om te kiezen tussen wordt en worden - precies zoals de ANS het wil. Men wordt daarom verzocht de conducteur hiermee niet lastig te vallen!
| |
■ De uitspraak van energie [1]
Dr. D.E. Knibbe - technisch-wetenschappelijk adviseur, Naarden
In het artikel van Marinel Gerritsen en Reneé van Bezooijen over de uitspraak van Franse leenwoorden (Onze Taal juli/augustus 1995) miste ik een aspect dat voor de uitspraak van belang kan zijn, namelijk de context.
Als ik zeg dat iemand zich met volle energie op zijn taak stort, spreek ik energie op zijn Frans uit, net als energiek. Maar als ik over het natuurkundige begrip energie spreek (bijv. in ‘inwendige energie’), gebruik ik de vernederlandste vorm, die dan overeenkomt met de uitspraak van woorden als synergie en energetisch.
| |
■ De uitspraak van energie [2]
Dr. H.F.J. Horstmanshoff - Delft
Marinel Gerritsen en Reneé van Bezooijen constateren in het juli/augustusnummer dat de vernederlandste uitspraak van woorden als energie en ingenieur het vaakst voorkomt bij de door hen onderzochte groep Haagse vrouwen met een lage opleiding. De auteurs leggen daarbij meer nadruk op de geografische dan op de sociale spreiding van dit verschijnsel. Mij is het vaak opgevallen dat ook ingenieurs en fysici (en niet alleen die in Delft) een voorkeur hebben voor de vernederlandste uitspraak. Ik heb daarom het idee dat die manier van uitspreken zeker ook typerend is voor een sociale bovenlaag.
| |
■ Sofietjes kneep
G.F. Kooijman - Apeldoorn
In zijn rubriek ‘Sofietje’ in het juli/augustusnummer van Onze Taal stelt Jeroen Kramer terecht dat jongetjes onbeschaamd aan hun ‘piemel(tje)’ mogen refereren, maar dat hij geen even vriendelijk en aanvaardbaar equivalent voor de naam van het geslachtsorgaan van meisjes kent.
Maar ik heb een tip! Mijn dochtertjes noemden hun ‘plasgaatje’ eenvoudig kneep. Wij konden hun destijds onbevan- | |
| |
gen opdragen hun kneep te wassen. Hoe we aan dat woord zijn gekomen? Stellig doordat mijn vrouw een Maastrichtse moeder had. Jammer genoeg geeft geen van de in mijn bezit zijnde Limburgse dialectwoordenboeken hier uitsluitsel over. Van Dale meldt echter als vierde betekenis van kneep: ‘gleuf, vouw, plooi’. Het klopt dus wel! Iets voor jonge ouders, ter navolging?
| |
Naschrift redactie
Wij ontvingen nog meer suggesties; een mevrouw uit Apeldoorn schreef dat haar kleindochter een piepie heeft, en een vader uit Maarssen wees erop dat jongetjes niet het alleenrecht op plasser hebben. Een moeder uit Vught loste het, toen haar dochter net geboren was, zó op: zij nam het tweede gedeelte van het woord flamoes, sprak dat niet uit als ‘moes’ maar als ‘mous’, en verkleinde het tot mousje.
| |
■ Zeggen/denken van...
Mr. drs. Carlo G.J. Piron - Eindhoven
De heer F. Abell merkt in de rubriek ‘Taalergernissen’ (Onze Taal juli/augustus) op dat werkwoorden die een zintuiglijke waarneming uitdrukken, zoals zien, horen, denken, zeggen, in een groeiende kring van gebruikers worden gevolgd door van. Als voorbeeld van het door hem gewraakte verschijnsel noemt hij ‘Jan zei van...’ en ‘Piet dacht van...’
Met de strekking van het stukje ben ik het eens, alleen heb ik moeite met de formulering ‘werkwoorden die een zintuiglijke waarneming uitdrukken, zoals zien, horen, denken, zeggen’. Immers: denken en zeggen hebben helemaal geen betrekking op zintuiglijke waarneming: denken is arbeid van de geest, zeggen is het onder woorden brengen van gedachten. Zien en horen behoren wél tot de genoemde groep. Het is alleen opvallend dat het ergerniswekkende gebruik van van volgens mij juist bij deze twee werkwoorden niet voorkomt.
| |
■ Een stuk kouder/warmer
Kees van Wee - Hooglanderveen
Als de temperatuur daalt van 28 naar 23 graden Celsius, mag de weerman van G.J. van den Broek niet zeggen dat het ‘een stuk kouder’ wordt. Nee, het wordt volgens Van den Broek ‘minder warm’. (Onze Taal 1995 nummer 7/8, blz. 192.)
Als mijn vierjarige zoontje straks vijf wordt, is hij dan ‘een jaartje minder jong’ geworden? Als ergens een klein deukje in ontstaat, is dat dan twee centimeter ‘ondiep’? Natuurlijk niet! Als een verandering zich richting Y (warm) beweegt, wordt het Y-er (warmer); voltrekt een verandering zich richting X (koud), dan wordt het X-er. Of het resultaat van die verandering zich op de denkbeeldige X-Y-as dicht bij X of Y bevindt, doet er niet toe. Als 20 graden vorst overgaat in 15 graden vorst, wordt het warmer, ook al is het nog steeds erg koud.
Pas als we willen benadrukken dat het ondanks de verandering in de richting X (of Y) nog steeds erg Y (of X) is, gebruiken we ‘minder Y’ (‘minder X’). Twee voorbeelden:
- Het is morgen drie graden minder warm, maar het blijft prima zwemweer.
- Hij ligt er niet wakker van dat hij door de koersdaling f 5.000,- minder rijk is geworden.
Op het taalgebruik van onze weermannen en -vrouwen valt best wat aan te merken (op wiens taalgebruik niet?), maar in dit geval hoeven ze zich wat mij betreft niets van de kritiek aan te trekken.
| |
■ Toen viel [het] me op dat...
J.S. Bal-Luteijn - Bussum
In uw overigens interessante beschouwing ‘Foutief beknopt?’ (in de rubriek ‘Vraag en antwoord’, Onze Taal van juli/augustus) stelt u dat de volgende zin goed is: ‘Bij het Spui aangekomen viel me ook op dat er groepjes waren die iets zongen.’ Ik vind hem niet goed, al heeft dat niets te maken met de beknopte bijzin. Het gaat mij om het ontbreken van een voorlopig onderwerp. Mijns inziens zou deze zin moeten luiden: ‘Bij het Spui aangekomen viel het me ook op dat er groepjes waren die iets zongen.’
Veel sprekers laten in soortgelijke constructies het voorlopig onderwerp weg. Moeten we deze trend (?) classificeren onder het hoofd ‘toenemend slordig taalgebruik’?
| |
Naschrift taaladviesdienst
Mevrouw Bal vindt zin 1 beter dan zin 2:
1 Toen viel het me op hoe warm het was.
2 Toen viel me op hoe warm het was.
In beide zinnen is hoe warm het was de onderwerpszin. Het verschil tussen beide zinnen is dat in 1 een voorlopig onderwerp staat (het) en in 2 niet.
Is in zinnen als deze het voorlopig onderwerp nu werkelijk verplicht? Wij vinden van niet. De keuze voor of tegen het is een zaak van persoonlijke smaak. Sommige schrijvers vinden het overbodig en zullen het weglaten - schrijven is tenslotte schrappen. Anderen zullen het voorlopig onderwerp toevoegen omdat de zin voor hen dan iets beter loopt.
Er is wel een omstandigheid waarin het nooit weggelaten kan worden, namelijk als er anders geen zinsdeel voor het werkwoord zou staan. ‘Viel me op hoe warm het was’ is gewoon geen Nederlands. Verder wijst de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst, blz. 824) er terecht op dat het beslist nodig is in een enigszins verwante, gekloofde zin als ‘Voor Annie was het, dat hij al die gedichten schreef.’
| |
■ Namen huwelijksfeesten
G.M. Bosschert-Stoker - Apeldoorn
Ir. Heine G. Wagenaar c.i. reageert in aflevering 7/8 van Onze Taal op een lijst met namen voor huwelijksfeesten in het artikel ‘Hoe meer, hoe minder’ van Frank Jansen in aflevering 2/3.
Hoeveel jaar is een tinnen huwelijk? Wagenaar geeft 10 jaar volgens Berthe Bernage en het lijstje van Frank Jansen; 6¼ volgens het lijstje uit Trouw. De Enkhuizer Almanak geeft eveneens 10 jaar (blikken is 6¼), de dikke Van Dale geeft onder bruiloft ‘blikken of tinnen, (scherts)’ voor 6¼, en de Grote Koenen noemt alleen blikken voor 6¼.
Hoeveel jaar is een porseleinen huwelijk? 15 jaar volgens Bernage (Jansen noemt 15 jaar kristal); 20 jaar volgens Jansen en Van Batenburg in Trouw. De Enkhuizer Almanak houdt het op 15 jaar porseleinen bruiloft, 20 jaar kristallen.
Van Dale en Koenen noemen nog 65 jaar: briljant; 70 jaar wordt door alle drie de naslagwerken platina genoemd (hier geeft Frank Jansen briljant) en Van Dale noemt zelfs nog radium voor 75 jaar. Koenen én Van Dale noemen ten slotte nog de groene bruiloft voor de trouwdag zelf.
|
|