Etymofilie
Pekinees en abessijn
Ewoud Sanders
Woorden zijn op talloze manieren tot ons gekomen. Ze reisden mee met avonturiers, ontdekkingsreizigers, kruisridders, handelaren, wetenschappers en - geregeld ook - met soldaten. Over de invloed van veldslagen, belegeringen en oorlogen op onze taal bestaat een fraaie serie artikelen van L. Verhoeff in Ons Leger, een serie die ten onrechte slechts in zeer kleine kring bekend is.Ga naar voetnoot* Verhoeff verklaart hierin onder meer croissant, mayonaise, magenta, cravat, zoeaaf, raglanmouw, montycoat en nog vele andere woorden en uitdrukkingen die direct of indirect te maken hebben met militairen.
Onlangs vond ik twee aanvullingen, woorden die wij danken aan Britse militaire interventie: pekinees en abessijn.
Volgens een Chinese legende dankt de pekinees zijn ontstaan aan een boeddhistische monnik. Die ontmoette op een dag een leeuw die verliefd was op een aap. De leeuw vroeg de monnik hem net zo klein te maken als het aapje. Sindsdien is de wereld een klein, langharig hondje rijker, dat er inderdaad uitziet als een ineengeschrompelde leeuw met een apekop.
Pekineesjes maakten in China al vroeg carrière. Het diertje zou in de 8ste eeuw onder de Tang-dynastie tot hofhond zijn gepromoveerd. De hondjes werden aan het keizerlijk hof in Peking gefokt en angstvallig bewaakt. Op ontvreemding stond de doodstraf.
In de 19de eeuw probeerden de westerse mogendheden, Groot-Brittannië voorop, met geweld de ontoegankelijke Chinese markt open te breken. Toen de Chinese overheid een in 1858 gesloten verdrag negeerde, en bovendien in 1860 enkele Britse onderhandelaars ter dood bracht, sloegen de Britten toe. Zij trokken op naar Peking, joegen de keizer op de vlucht en verwoestten in oktober 1860 het keizerlijke zomerpaleis. Bij die gelegenheid bemachtigden Britse officieren vijf pekineesjes, die ze meenamen naar Engeland. Van die diertjes, later aangevuld met andere exemplaren, werden de eerste Europese pekineesjes gefokt. Omstreeks 1935 was de pekinees in Nederland het populairste dameshondje.
Ook de Abessijnse kat is via Britse militaire interventie tot ons gekomen. In 1855 had een ambitieuze heerser in de streek Amhara, in noordwestelijk Abessinië (tegenwoordig Ethiopië), zichzelf onder de naam Theodorus III uitgeroepen tot ‘koning der koningen’. Halverwege de jaren zestig bereikte Theodorus het toppunt van zijn macht. Hij knoopte diplomatieke betrekkingen aan met Engeland, maar in 1866 zette hij enkele Britse afgezanten gevangen.
Dat kon het Empire niet over zijn kant laten gaan. In 1868 trok een Engels expeditieleger van meer dan 30.000 man onder Sir Robert Napier van de Rode Zee naar de vesting Magdala, waar Theodorus zich had verschanst. Deze liet op het laatste moment de gevangenen vrij, maar dat baatte hem niet. Op 13 april 1868 namen de Britten Magdala zonder veel moeite in, en ze lieten er geen steen op de andere. Theodorus maakte tijdens de bestorming een eind aan zijn leven.
In mei 1868 vertrokken de Engelse troepen weer uit Abessinië. Behalve de zoon van de koning der koningen reisden ook een paar inheemse katjes mee naar Engeland. De vakliteratuur meldt dat een van de eerste in Engeland gesignaleerde abessijnen ‘Zula’ of ‘Zoela’ heette, een naam die in kringen van Abessijnse katten ook nu nog in zwang is. Een verklaring voor deze naam wordt niet gegeven. Toch vormt juist deze naam een directe schakel met Abessinië. Zula was namelijk het plaatsje aan de Rode Zee waar de Britse troepen zich voor de thuisreis inscheepten, het laatste stukje Abessijnse grond dat die katten ooit hebben gezien.