● Nederlands, dé oertaal
‘Er zou een wet moeten komen tegen het onbevoegd uitoefenen van de taalkunde’, verzuchtte professor Van den Toorn aan het eind van zijn academische loopbaan. Zijn uitspraak haalde wel de krant, maar het Haagse raderwerk staat nog steeds stil. In ieder geval heeft er nog geen wet met die strekking in het Staatsblad gestaan. Dat weet ik zo zeker omdat anders Willem Hietbrink en Ronald Lagendijk, auteur en co-auteur van Kwispelen met taal, als eersten zouden zijn opgebracht.
Hietbrinks ‘Fundamenteel-dialekties-spraakstelsel 360o’ bestaat uit 360 combinaties van een klinker en een medeklinker. Hietbrink geeft in zijn boek een voorbeeld van de gebruiksmogelijkheden van zijn schema: ‘Neem ons woord “huis”. Op de onderste regel vinden we bij het getal 11: huis. We gaan één regel naar boven en vinden daar voor het woord huis alle mogelijkheden die in dialecten over de hele wereld bestaan: haas, hos, hees, hus, hoes, huus, heis, his, hies, hous, huis, has, heus, hes, hoos. Vijf regels hoger vinden we de mogelijkheden die eindigen op de letter M: heem, heim, hiem, hoom (home), enz. Elke standaardtaal heeft zo z'n eigen jargon gekozen. Met deze kennis kunnen we op zoek naar de herkomst van woorden. Het woord “geroezemoes”: geroez/em/oes, geroes/om/hoes, geruis/om/huis.’
Het heeft geen zin Kwispelen te recenseren. Wat misschien wel nuttig kan zijn, is iets over de uitgangspunten ervan te zeggen, vooral omdat dit soort etymologie zo oud en eerbiedwaardig is... en al zo'n 150 jaar niet meer serieus genomen wordt, althans door taalkundigen.
Allereerst bestrijdt Hietbrink de opvatting dat de verhouding tussen woordvorm en -betekenis willekeurig is. Hij is een essentialist: elk woord heeft een eigenlijke betekenis, die precies door deze ene vorm uitgedrukt wordt. Zo leidt hij aanstotelijk af van ‘en staat lelijk’, want zulk gedrag staat iemand niet goed. Zo'n afleiding brengt wel een groot probleem met zich mee. In andere talen heeft men er een ander woord voor, bijvoorbeeld offensive, en het valt moeilijk in te zien hoe dat van een parallel zinnetje afgeleid zou kunnen worden. Hietbrink lost dat probleem op door een vlucht naar voren: met die andere woorden hebben we niet zoveel te maken omdat daarin veel meer verbasteringen voorkomen. Het Nederlands staat het dichtst bij de oertaal, waarin de woordvormen een zuivere spiegel waren van de eigenlijke betekenis. De oudheid van het Nederlands moge verder blijken uit het feit dat zoveel talen leenwoorden uit het Nederlands hebben overgenomen. Een paar voorbeelden uit het Frans: in het leger doen alle ‘armen mee’, dus armee. In bouquet horen we nog ‘pluk het’, fromage komt van ‘af-room-maken’ en zo gaat het afleiden van facile inderdaad ‘vanzelf’.