● Kun-je-wel-wel
Allereerst is er een normaal geaccentueerd wel dat een negatief aspect van een overigens positieve situatie onder de aandacht brengt. Denk aan ‘die kinderen schreeuwen wél een beetje hárd’ (al zijn ze verder leuk bezig) of ‘het waait hier wél hárd’ (al is de streek hier verder best te genieten). Het omgekeerde kan ook: ‘het elftal heeft wél zijn bést gedaan’ (al hebben ze verloren) of ‘Laila kan wél goed práten’ (al vertrouw ik haar voor geen cent, of, zwakker, al betekent het niet dat ik Laila over de hele linie zie zitten).
Dan zijn er op z'n minst nog twee speciale wellen die op de een of andere manier ook iets met het verschil tussen schijn en wezen te maken hebben. Ik noem ze even het kun-je-wel-wel en het zie-je-wel-wel (en als afgeleide van de eerste het durf-je-wel-wel). Geen van deze wellen maakt gebruik van contrastaccent.
Het kun-je-wel-wel wordt in vragende vorm gebruikt en drukt (ernstige) twijfel uit aan iets wat beweerd of gesuggereerd wordt. Neem
4 | Kun je wel flúisteren? |
5 | Heb je die rékening wel betaald? |
6 | Wonen er wel ménsen in dat huis? |
In 4 lijkt het erop dat de aangesprokene binnen de gegeven situatie zacht zou moeten kunnen praten. De spreker vraagt of dat ook zo is, en drukt daar zijn twijfel over uit. Iets dergelijks geldt voor 5 en 6. Twijfel wordt bijna ongeloof en de toon neigt naar agressie als het accent op het hulpwerkwoord, indien aanwezig, komt te vallen, of op het werkwoord als er ook andere mogelijkheden zijn. Neem
4a | Kún je wel fluisteren? |
5a | Héb je die rekening wel betaald? |
6a | Wónen er wel mensen in dat huis? |
In combinatie met toch ontstaan soms eigenaardige effecten:
4b | Je kúnt toch wel fluisteren? |
5b | Je hébt die rekening toch wel betaald? |
6b | Er wónen toch wel mensen in dat huis? |
Enerzijds dwingt het toch-wel-patroon tot een bevestigend antwoord. Maar de spreker wil meer: hij wil ook dat zijn twijfel wordt weggenomen. Antwoorden op 4b, 5b of 6b zijn zelden gewoon ‘ja’ of ‘nee’. Eerder, bevestigend: ‘Ja, natuurlijk, wat dacht je anders?’ of, ontkennend: ‘Nee, wie zegt dat dat moet?’ of vermijdend: ‘Dat gaat jou niets aan.’ Zoiets.