Vijf openingsclichés
1. ‘I have a dream’, een onvergetelijke uitspraak van Martin Luther King. Toen onze jubilaris 25 jaar geleden als jongste bediende begon bij ons bedrijf, had hij ook een droom.
Het citatenboek is niet altijd je beste vriend.
2. De oude Grieken deden/kenden/begrepen het al...
Is met elk denkbaar onderwerp, van wegwerpluiers tot computers, al eens eerder als opening gebruikt. Hoed u ook voor de moderne variant: De wereld waarin wij leven wordt steeds complexer. We kunnen ons het leven zonder koelkast (vul maar in: auto, OMO Power; Internet) niet meer voorstellen.
3. De situatie in de vleesverwerkende industrie is, goedemiddag overigens dames en heren, uiterst zorgwekkend.
Vooral bij Amerikaanse tv-zenders is deze G.B.J. Hiltermann-aanpak zeer populair (‘Every minute a thousand people in this country are being robbed. Hi, my name is William Shatner...’)
4. Toen een van de organisatoren van deze bijeenkomst mij uitnodigde hier voor u te komen spreken, was ik zeer verbaasd. Ik ben immers geen specialist op dit specifieke gebied. Ik hoop dan ook dat u het mij niet kwalijk neemt dat...
Ervaren luisteraars laten nu iedere hoop op een geïnspireerde voordracht varen.
5. Tijdens de voorbereiding van deze toespraak over het harmonisatiemodel dacht ik dat het aardig was eens te kijken naar de betekenis van het woord ‘harmonie’. Ik wendde mij tot de dikke Van Dale..., een subtiel verschil met de omschrijving in de Koenen...
Een onuitputtelijke techniek. Zeker nu het Woordenboek der Nederlandsche Taal binnen ieders bereik is gekomen.
Niet iedereen kan zich zo'n prachtige opening veroorloven als Karel van het Reve in zijn toespraak ter gelegenheid van de 200.000ste abonnee van NRC Handelsblad (1987):
Toen mij gevraagd werd hier het woord te voeren over het onderwerp ‘Is er vooruitgang in de kunst?’ kon ik mijn oren niet geloven. Ik verkeerde in de veronderstelling dat het algemeen bekend was dat er geen vooruitgang in de kunst bestaat, en dat het dus weinig zin heeft die vraag in het openbaar aan de orde te stellen.
De man die mij uitnodigde bleek, toen ik even met hem over de uitnodiging praatte, de mogelijkheid niet uit te sluiten dat er wel degelijk vooruitgang in de kunst bestaat. Hij geloofde, leek me, in die vooruitgang, en als ik hem zo hoorde, dan geloven de meeste mensen die hij kent, ook in die vooruitgang. En de meeste mensen die hij kent, zitten in deze zaal. Dus misschien is het wel nuttig, dacht ik toen, deze mensen enige algemene ontwikkeling bij te brengen door ze uit te leggen dat die vooruitgang een hersenschim is.