Schuin
Henk Tuitjer - Amsterdam
Het zetduiveltje heeft er een collega bij: het schuine woord. Met één verschil: schuine letters worden willens en wetens zo opgeschreven, het zetduiveltje wordt door iedereen vervloekt.
Schuin is in. Iedereen doet het, in wat voor soort tekst dan ook. Verslagen, interviews, columns, recensies: het regent schuine woorden. Cursief is een duurder woord, met dezelfde betekenis. Waarom cursief? Volgens Van Dale wil de schrijver daarmee de aandacht op iets vestigen. Aha, nou komen we verder. De auteur is bang dat de lezer niet het juiste onderscheid kan maken, en denkt: laat ik het maar scheef opschrijven, dan begrijpt hij wat belangrijk is. Hij geeft aan wat hij belangrijk vindt, zodat de lezer dat dan ook belangrijk vindt. Er worden tegenwoordig dus heel wat teksten gemaakt die van belang zijn, en die steeds meer gewicht krijgen, gelet op de explosieve toename van het aantal schuine woorden.
Het is een trend die nader wetenschappelijk onderzoek behoeft. Ik zet even een professorale bril op en neem het schuine woord nader onder de loep.
Schuin heeft nog geen lange historie. In de jaren tachtig was het nog vrijwel onbekend. Wel waren er cursiefjes, de voorlopers van de hedendaagse columns, die uit de aard der zaak scheef afgedrukt werden. De Kronkels van Simon Carmiggelt zijn daar een voorbeeld van. Stukjes van een zodanig onomstreden kwaliteit dat ze niet schuin genoeg in de krant konden komen. Maar verder stond alles gewoon rechtop in de bladen.
Hoe anders zijn de jaren negentig. Steeds vaker buigen de woorden naar rechts in diverse stukjes. Titels van boeken of tijdschriften, namen van auteurs, plaatsnamen: cursiveren maar! Nu is dat nog niet eens zo erg. Een keer een gecursiveerd buitenlands woord, soit. En bij interviews, om de vragen van antwoorden te onderscheiden, akkoord.
Het irritantst is het schuin schrijven van ‘gewone’ werkwoorden, zelfstandige naamwoorden of, helemaal de limit, bijvoeglijke naamwoorden. Kwaliteitskranten, pulpbladen, maakt niet uit, ze doen het allemaal. Van de kwaliteitskranten maakt de Volkskrant het nog het bontst. Voorbeelden: ‘en volgens mij is er wat dat betreft geen principieel verschil tussen het Binnenhof en een voetbalveld’ en ‘Ze kunnen in hun afkeer van de Partij van de Arbeid - die potverterende klaverjaskant, de gaten in de begroting, het minne gegoochel met “doorloopproblematiek” - ook nog gelijk hebben, en Kok kan een ramp voor het land betekenen, maar dat laat ik er nu even buiten.’ Beide uit de column van Jan Blokker in de Volkskrant van 9 juli 1994. Nog eentje, uit dezelfde krant: ‘In 1978 voorspelde ik in deze rubriek dat Lubbers (die - uit de gratie bij Van Agt - ietwat verloren rondliep in de Kamer) geen blijvertje in de Nederlandse politiek zou wezen.’ Ineens was het er, alsof iemand op zijn zojuist aangeschafte pc per ongeluk de toets ‘cursief’ had aangeraakt en dit wel leuk vond staan. Een rage was geboren.
Maar een zwaktebod blijft het. Wichtigtuerei van de bovenste plank. Zo, dat staat. Zonder een schuin woord. Word ik nu wel serieus genomen?