● Halfslaap
Wat is een mooie zin?
Van Zomeren: ‘Mooie zinnen gaan altijd ergens over, dat onderschatten veel mensen. Je kan niet achter je schrijfmachine gaan zitten en denken: nu ga ik een mooie zin maken. Er is iets buiten je, in de werkelijkheid, en daar komt het vandaan.
Mijn mooiste zinnen hebben vaak betrekking op vogels of dieren. In Een vederlichte wanhoop, uit 1986, beschrijf ik ergens hoe een sperwer een spreeuw slaat boven de Oude Rijn: “Verderop, op een bruggetje, bleef ik staan om te zien waar ze gebleven waren. Van links naar rechts een kippenhok, een paardenschuur, een boomgaard, een weiland. Ongetwijfeld had de sperwer daar ergens een beschut plekje gevonden en was hij al driftig bezig van twee vogels één te maken. Want dat is alles wat sperwers voor ogen staat: de wereld vereenvoudigen door haar op te eten.”
Als mensen vragen of ik iets bijzonders heb verricht in mijn leven, dan is dat bijvoorbeeld die laatste zin. Het opstapje is dat die sperwer niet iets zit op te vreten of kapot te maken, maar dat hij bezig is om van twee vogels één te maken, waardoor er iets ontstaat dat groter is dan die ene vogel en groter dan die andere vogel.
En dan komt het hoogtepunt van die alinea: “Want dat is alles wat sperwers voor ogen staat: de wereld vereenvoudigen door haar op te eten.” Dat geeft het idee dat er eigenlijk iets onschuldigs gebeurd is, iets wat niet zo vaak met roofvogels geassocieerd wordt. Natuurlijk is het onbegonnen werk voor die sperwer om de wereld op die manier te vereenvoudigen, daarvoor moet je weten hoeveel spreeuwen er zijn op hoeveel sperwers. En als het geen onbegonnen werk was, zou hij zijn eigen einde inluiden, want als hij de wereld voldoende vereenvoudigd had, was er niks meer te eten.’
‘Ik heb aan heel wat zinnen en verhalen die mislukt zijn harder gewerkt dan aan dingen die gelukt zijn.’
Hoe ontstaat zo'n zin?
‘Daar is niets metafysisch aan. Het begint er gewoon mee dat ik hier in Woerden langs de Oude Rijn loop en dat er wat gebeurt. Het tweede element is dat ik mij niet haast om er iets van te maken. Ik laat het beeld zo lang mogelijk op mijn netvlies sudderen - als je dat zo mag zeggen. Dit gebeurde bijvoorbeeld eens op een zondagochtend. Twee dagen later loop ik midden in Amsterdam - ik had een afspraak bij de Arbeiderspers - en opeens, pats, was die zin er.
Dat ik hem daarna niet verknoei door er verkeerde zinnen voor of achter te zetten, dat is ambachtelijkheid. Maar ik heb aan heel wat zinnen en verhalen die mislukt zijn harder gewerkt dan aan dingen die gelukt zijn, die komen vaak toch eigenlijk vanzelf. Want wat gebeurt er tussen het moment van observatie en de geboorte van die zin? Het is een soort van halfslaap, een zeer bewust niet-haasten. Het gebeurt precies op dat grensgebied van bewustzijn en het onderbewuste. Waar ook de snedige opmerkingen vandaan komen van mensen die net nog niet dronken zijn, als de drempels die je normaal in je hoofd hebt net voldoende geslecht zijn om het idee eroverheen te helpen.
En waarom ben je er zelf zo enthousiast over als je van je verre oom zo'n zin cadeau krijgt? Omdat je iets in de taal vindt dat kan concurreren met wat je gezien hebt.’
Maar wat je ervan maakt is uniek, terwijl je een sperwer die een spreeuw slaat wel vaker ziet.
‘Ik heb dat inderdaad al eerder gezien (zo vaak zie je het trouwens niet), maar het punt is dat ik dat niet als gewoon ervaar. Ik zie iets waarvan ik nog niet weet wat het mij gedaan heeft. Dat blijft wroeten. Ik heb iets aan het oog van een olifant gezien waarvan ik nog niet weet wat het is. Daar moet ik me ook niet bij haasten. Dat oog zit heel merkwaardig, net alsof het naar beneden gedruppeld is. Opeens zie ik dat dat oog zo laag zit dat hij het eind van zijn slurf kan zien. Dat hij precies zo ver kan kijken als zijn neus lang is.
Je brengt iets onder woorden wat je eigenlijk al wist. Dat geeft een gevoel van herkenning. Soms vraag ik me daardoor af of ik zo'n zin niet ergens gelezen heb - zo afgerond komt die in je op. Dat is ook een angst die ik wel eens heb: straks onthullen ze dat het allemaal gejat is.
Die sperwer is ook een fantastische metafoor voor hoe de schrijver zelf met gebeurtenissen omgaat. Dat is alles wat de schrijver voor ogen staat: de wereld vereenvoudigen door haar op te eten, door zich die gebeurtenis toe te eigenen, een onderdeel van zichzelf te maken. Wat nooit zal lukken is de wereld echt te vereenvoudigen, en dat is maar goed ook, want dan heeft hij ook niet meer te eten.’