Juryrapport
Onze-Taalprijs (3)
‘Die man heeft een platina pennetje’, schreef een lezeres ons in vervoering. En literair criticus T. van Deel verzuchtte onlangs in Trouw: ‘Elke dag een column van Koos van Zomeren lezen, dat is goed voor de ziel.’ De jury van de Onze-Taalprijs is het met beiden van harte eens en heeft daarom besloten deze keer Koos van Zomeren te bekronen, voor zijn taalgebruik in de column Vandaag of morgen, elke dag op de voorpagina van NRC Handelsblad.
Koos van Zomeren was in de jaren zeventig actief als beroepsrevolutionair, fabrieksarbeider en gemeenteraadslid. Zijn sociale betrokkenheid is nog steeds merkbaar in zijn teksten. Zie de volgende passage uit zijn column onder de titel ‘Schuim’ (4 juli 1994):
We waren trots op onze zorg voor arme mensen. In Nederland kwam niemand in de goot door ziekte, ouderdom of tegenslag. Dat hadden we gehad (de Crisis), dat kwam alleen nog maar in primitieve landen voor (Amerika). We waren trots op onze sociale voorzieningen. Jawel. Jawel.
En nu. De arme mensen hebben afgedaan. Ze zijn weer profiteurs, het uitschot, een gevaarlijk schuim. Sociale voorzieningen een grote schande, een diepgeworteld onheil.
Op zijn achttiende debuteerde Van Zomeren met de dichtbundel De wielerkoers van Hank (1965). Daarna publiceerde hij enkele romans, die hij nu als jeugdwerk beschouwt. Hij schreef negen thrillers, waarvan Otto's oorlog (een thriller zonder moord) ook literaire erkenning kreeg. Van Zomeren schreef voor Het Vrije Volk, voor Nieuwe Revu, en nu voor NRC Handelsblad, dagelijks sinds 21 maart 1992. Ruim 600 stukjes zijn tot nu toe gebundeld.
Opvallend in de columns van Van Zomeren is het sobere en afgewogen taalgebruik, waarmee hij als geen ander de intimiteit, de ironie en de dramatiek van diverse alledaagse gebeurtenissen weet te raken. Zijn openingszinnen munten uit in zeggingskracht; vaak combineert hij daarin een bekende handeling met een ongebruikelijke gedachte of een subtiele interpretatie. Twee voorbeelden:
Ik loop de trap af en ik denk opeens aan een stervende koe aan de Spaanse kant van de Pyreneeën.
Ze spelen Don Quixote van Richard Strauss en ik weet het niet, ik vraag me af wat ze er zelf van vinden.
Van Zomerens stilistische vaardigheid blijkt verder uit virtuoze vergelijkingen als de volgende, eveneens afkomstig uit het stukje over musici die Strauss spelen:
Ik kijk naar hun gezichten, één voor één, zoals je in een vliegtuig naar de stewardessen kijkt. Of alles wel goed gaat.
Ze staren naar hun lessenaar, de bladmuziek. Net of ze de polis lezen van een verzekering die al is afgesloten.
Van Zomeren brengt ook prachtige woorden tot leven. Vele lezers zullen vóór zijn column over ‘neotenie’ nooit van dit woord gehoord hebben. Neotenie is het bewaren van (vertederende) kinderlijke eigenschappen. De columns van Van Zomeren stimuleren de lezer om, in elk geval wat de taal betreft, neotenisch te blijven.
De afgelopen jaren heeft Van Zomeren ons zijn wereld binnengevoerd met columns die bestaan uit enkele zeer fraaie alinea's en een slot dat vaak een dag met je meeloopt. Als eerbetoon drukken we hier de column ‘In het hooi’ (van 4 april 1995) af, over het karakter van een mooie zin.