Onze Taal. Jaargang 64
(1995)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||
■ De herkomst van telwoorden
| |||||||
Naschrift Marlies PhilippaOnze telwoorden zijn zo oud dat de oorspronkelijke betekenis van de basisgetallen vrijwel niet te achterhalen is. Toch willen we dat zo graag, dus gaan we telwoorden uit verwante talen vergelijken en proberen we er voorzichtig wat hypotheses op los te laten, waarbij we uiteraard de uiterste zorgvuldigheid in acht moeten nemen. Het verheugt me dan ook dat Van de Laar nog eens duidelijk stelt dat men het materiaal in de vergelijkende taalwetenschap zeer exact dient te behandelen en dat het belangrijk is de juiste methode te kiezen. Hetzelfde probeer ik mijn studenten al twintig jaar bij te brengen. Helaas vrees ik dat hij zijn streven naar nauwkeurigheid bij het lezen van mijn artikel een beetje vergeten is. Zo heb ik absoluut geen conclusies getrokken uit de huidige vormgelijkheid van neuf en neuf. Ik heb uitsluitend gezegd dat toevallig in het Frans - maar niet in het Nederlands - de oeroude (mogelijke) verwantschap nog zichtbaar is. Die verwantschap zuig ik niet uit mijn duim. Tot in de nieuwste gezaghebbende etymologische woordenboeken (bijvoorbeeld dat van Pfeifer uit 1989) wordt er gewag van gemaakt. Van de Laar maakt een grove fout als hij de wortels van de Latijnse woorden nov(em) en nov(us) uit het Oudgrieks probeert af te leiden; het Latijn is niet ontstaan uit het Grieks. Negen, neun, novem, enzovoort komen van de Indo-europese wortel *neṷṇ, terwijl het Griekse ennea van de Indo-europese variant *enṷṇ stamt. Grieks neos en Latijn novus hebben als Indo-europese wortel neṷos. Negen en nieuw hebben dus als gemeenschappelijk Indo-europees vormkenmerk de n en ṷ van de wortel. Ook verderop in zijn stuk blijkt dat Van de Laar niet zoveel van wortels begrijpt. Een wortel ‘hand’ bestaat niet! Wortels zijn gereconstrueerde oerfases. Overigens, wat ik heb geschreven over de etymologie van tien en honderd is gebaseerd op de theorie van Jensen uit 1952, die uitgebreid beschreven staat in Pfeifer. Van de Laar leze het daar maar na. Ten slotte vinger en vijf. De etymologie van vijf is onbekend en die van vinger onzeker. Het vermoeden bestaat dat ze met elkaar te maken hebben. Maar wat was er eerder, de vinger of het getal? Je kunt stellen dat de wortel van vinger een r-afleiding is van de wortel van vijf. In dat geval was het getal er eerder. Maar de r kan ook een latere toevoeging zijn. Dan was de ving er het eerst. We zullen er nooit achter komen. Wellicht biedt de pink de sleutel. Over de herkomst van dit woord bestaan ook diverse hypotheses. Een ervan luidt dat pink een variant is van ving/vink. Maar of de betekenis dan ‘vinger’ of ‘de vijfde’ was, weten we niet. | |||||||
■ Nul vergeten!
| |||||||
[pagina 134]
| |||||||
de rest. Dat sluit ook aan bij wat Jansen schrijft over de logica en de duidelijkheid voor de meeste gebruikers. Tien is een duidelijk begrip, maar bij twaalf moet je alweer via een tussenstap nadenken; dan is het ‘symbool’ 12 duidelijker, ondubbelzinniger en vooral korter. Trouwens, dat meer mensen er zo over denken, valt af te lezen uit zijn tabel 3: het gebruik van twaalf is significant minder (en wel de helft minder) dan dat van bijvoorbeeld tien. Ik zou er dan ook voor willen pleiten alleen een tot en met tien voluit te schrijven. | |||||||
■ Het getal van het beest
| |||||||
■ 666: een rotvent
| |||||||
■ Compatibelst
|
1 | Hoe spreek je het uit? |
2 | Bestaat er eigenlijk wel een vergrotende trap? |
3 | Zou het een woord zijn dat alleen op schrift bestaat (en hoe lang dan)? |
Als Apple-computergebruiker van het eerste uur weet ik alles van compatibiliteit. Mijn uitspraak is ‘kompatíebeler’, volgens normale klemtoongewoonten: reversíbel, accessíbel, inflexíbel. Over de vergrotende trap het volgende. Compatibiliteit is een kwestie van gradatie. In het begin van de pc-tijd adverteerden fabrikanten met klonen die ‘100% IBM-compatible’ waren. Dat was ook wel nodig, want sommige merken waren ‘bijna compatible’, met alle ellende van dien. In die tijd kon je dus zeggen dat Tulip compatibeler was dan Wang, een uitspraak die ik ook geregeld dééd bij opdrachtgevers. Daarmee is ook de derde vraag beantwoord. Of de nieuwe Macintosh inderdaad het compatibelst is van allemaal, moeten we maar even afwachten. Als ‘conservatieve gebruiker’ loop ik bewust een eindje achter de feiten aan. Dat houdt mij compatibel.
■ Compatibel
Eric Daled - Erembodegem, België
In het aprilnummer vraagt Dik Brummel zich af hoe hij het woord compatibeler moet uitspreken.
Kennelijk werd hij danig in de war gebracht door de computerwijsheid uit het Angelsaksische westen, terwijl deze taalwijsheid toch te vinden is in het Latijnse zuiden. Vertrouwd als ze (nog steeds) zijn met het Frans, zullen de meeste Vlamingen immers zonder enige aarzeling gewoonweg ‘kompatíebeler’ zeggen, en niet ‘kompettíebeler’, zoals de notoire Belg uit het voorbeeld. In de elfde druk van Van Dale wordt trouwens al aangegeven dat compatibel een woord is dat uit het Frans stamt en dat staat voor ‘verenigbaar, met elkaar in overeenstemming te brengen, op elkaar aan te sluiten’.
Naschrift redactie
Het aan het Frans ontleende woord compatibel (uitgesproken als ‘kompatíebel’) komt inderdaad al geruime tijd voor in het Nederlands. De zesde druk van de grote Van Dale (uit 1924) vermeldt alleen compatibiliteit, maar de zevende druk (uit 1950) kent ook compatibel, in de betekenis ‘verenigbaar’.
In de bijdrage van Dik Brummel gaat het om het Engelse computerwoord compatible (uitgesproken als ‘kompéttebel’).
■ Pesjonkele
Carlo Piron - Eindhoven
In het aprilnummer van dit jaar schrijft Hans Heestermans in zijn rubriek ‘Vergeten woorden’ over (de etymologie van) het woord pesjonkele.
Dat woord is inderdaad een verbastering van portiunculen, dat op zijn beurt weer te maken had met de aflaat die in het kapelletje van Portiuncula werd verleend. In de omgeving daarvan hadden Franciscus en zijn volgelingen zich destijds gevestigd. Tegenwoordig heet de plaats daar Santa Maria degli Angeli, ongeveer 4,5 km ten zuiden van Assisi gelegen. Heestermans schrijft in zijn artikel: ‘Hij (Franciscus) had bij de stad Assisi een klein vervallen kapelletje laten opknappen. Dat stond tegen een grote basiliek aan gebouwd. Hij noemde dat kapelletje Portiuncula, wat letterlijk “klein stukje” betekent. Het was immers maar een klein deel van die grote kerk.’ De basiliek waar Heestermans op doelt, is echter pas in 1569 gebouwd; het kapelletje (dat volgens een recente studie teruggaat op een Byzantijns gebouw uit de 6de-8ste eeuw en al in de Karolingische tijd is gerestaureerd) is er niet tegenaan gebouwd. De basiliek omhult
het kapelletje, ze is eroverheen gebouwd.
Portiuncula was een gebruikelijke benaming voor een klein stukje grond dat als erfdeel werd nagelaten. Die uitleg ontleen ik, net als de overige gegevens, aan bladzijde 98 van de reisgids Umbrië. In de voetsporen van Franciscus, geschreven door Gerard Pieter Freeman (Haarlem, Gottmer, 1994).
■ Metaforen uit de wetenschap
Ir. J.N. Vles - Vleuten
Op blz. 67-77 van het aprilnummer bespreekt Erik van der Spek wetenschapsjargon dat in het dagelijks taalgebruik als metafoor dienst is gaan doen. Bij enkele termen is nog een andere achtergrond te geven of zijn speciale toepassingen ontstaan die het vermelden waard zijn.
Zo is radiostilte van oorsprong een militaire term. Door zich strikt aan radiostilte te houden, was de Japanse aanval op Pearl Harbor een volledige verrassing; de Amerikanen konden geen radioverkeer van de bommenwerpers en jagers afluisteren, want dat was er niet. Het gaat dus om de beslissing van hogerhand om vanaf een bepaald tijdstip geen radiosignalen meer uit te zenden, teneinde de vijand niet wijzer te maken. In figuurlijke toepassing: ‘Er is geen nieuws over de toestand van de prins; het lijkt erop dat het hof radiostilte heeft bevolen.’
Het begrip vervaltijd heeft, samen met halfwaardetijd, de smaak van een degeneratieproces met duidelijk herkenbare stadia. Dat blijkt uit de volgende figuurlijke toepassingen: ‘In militaire dienst is de vervaltijd tussen enthousiaste recruut en afgestompte dienstklopper ongeveer zes maanden.’ ‘De gemiddelde vervaltijd van Spaanse schone tot dik moeke is vijf jaar, gerekend vanaf het huwelijk.’
Als we lezen ‘De halfwaardetijd van een computerspecialist vijf is jaar’, dan wordt bedoeld dat kennis op dit gebied zo snel veroudert dat een specialist, zonder bij te studeren, na vijf jaar nog maar over 50% actuele kennis beschikt; de andere helft is verouderd en eigenlijk waardeloos geworden. Na tien jaar is nog maar 25% van de oorspronkelijke kennis bruikbaar.
Bij kweekvijver heb ik het gevoel dat dit woord gebruikt moet worden wanneer er sprake is van een afgeleid effect, of anders gezegd: wanneer het gaat om vrijblijvend amateurisme en niet om professionalisme. ‘De TU Delft is een kweekvijver voor technisch talent’ is mijns inziens fout: de TUD ís een opleidingsinstituut voor technisch talent. Juist zou zijn: ‘De achterbuurten van Rio zijn kweekvijvers voor voetbaltalent’ en ‘Studentenverenigingen, opgericht voor gezelligheid, zijn altijd kweekvijvers geweest voor bestuurlijk talent.’
● Taal van het Vlaams Blok
P. van Bogaert - Antwerpen
Met uw artikelen over of uit Vlaanderen hebt u niet veel geluk. Na het artikel van Kas Deprez (november 1994), kregen we in het aprilnummer een hoofdartikel dat weinig met taal maar alles met (partij)politiek te maken heeft. Voor goede informatie over Vlaanderen kunt u beter terecht bij serieuze publicisten dan bij een jonge student van de Vrije Universiteit Brussel met een ‘niet-gepubliceerde’ licentiaatsverhandeling. Zoals de auteur zelf constateert: ‘Een beknopte vergelijkende studie toonde aan dat heel wat mechanismen ook terug te vinden zijn in de teksten van andere partijen.’ De titel van het artikel had dan ook beter kunnen luiden: ‘Taalgebruik in de verkiezingspropaganda van politieke partijen.’ Maar wat hebben we daaraan? Onze Taal moet niet aan partijpolitiek doen: schoenmaker blijf bij je (taal)leest.
Naschrift redactie
De redactie van Onze Taal heeft zeker geen politieke discussie willen openen door het plaatsen van dit artikel. Daarom heeft zij er ook geen twijfel over laten bestaan dat deze opmerkelijke taal- en stijlmiddelen ook elders in de politiek gebezigd worden. Klare taal spreken in dit opzicht zowel de inleiding op het artikel (‘In het heetst van de strijd maken bijna alle politici gebruik van dubieuze stijlmiddelen’), als het slot (‘Is het Vlaams Blok de enige politieke partij die zich aan deze middelen vergrijpt? Zeker niet!’). Als ons een studie was aangeboden over de stijlmiddelen van D66-politici of PvdA-bewindslieden, dan zou die met evenveel belangstelling beoordeeld zijn als de nu gepubliceerde. En naar onze mening ‘doet’ de redactie door het bespreken van taalgebruik van politieke partijen nog niet ‘aan partijpolitiek’.
Overigens heeft de redactie de ervaring dat ongepubliceerde licentiaatsverhandelingen goed bruikbaar materiaal kunnen bevatten voor interessante artikelen.