| |
| |
| |
Aap, noot, mies: leren was memoriseren
Pieter Steinz - kunstredacteur NRC Handelsblad
Aap, noot, mies, wim, zus, jet. De tijd dat leren vooral memoriseren was, ligt nog niet zo ver achter ons. Rijtjes voor aardrijkskunde (Hoogezand-Sappemeer, Zuidbroek, Scheemda), Duits, Latijn, godsdienst en rekenen werden erin gestampt, herhaald en nog eens herhaald. Deze kennis is snel aan het verdwijnen. Pieter Steinz verzamelde de rijtjes met hulp van een groot aantal Onze-Taallezers in zijn boekje Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord (1991) om ze voor de vergetelheid te behoeden.
Schoolrijtjes horen bij de tijd van de kroontjespen en de Isingsplaat, toen het onderwijs nog ouderwets klassikaal was en schoolboeken schaars waren. Ze zijn onlosmakelijk verbonden met de aanwijsstok van de juf en de blinde kaart van de meester. In overvolle klaslokalen - vijftig kinderen was geen uitzondering - luisterde men naar verhalen over ‘Het Behouden Huys’ en ‘De Noormannen bij Dorestad’, en werd er schoongeschreven, hoofdgerekend en voorgelezen. Maar bovenal werd er gestampt. Vanaf de laagste klas waren er rijtjes om dat te vergemakkelijken. Men leerde rekenen met de tafels, lezen met aap noot mies en ontleden met zijn worden blijven schijnen. Protestanten repeteerden de zonen van Jakob en de boeken van de bijbel, katholieken de antwoorden (en in strenge gevallen ook de vragen) van de catechismus. In de geschiedenisles klonken jaartallen en vorstenhuizen, terwijl bij aardrijkskunde zo ongeveer alles wel ritmisch werd opgedreund.
Het hardop leren hield niet op wanneer men naar de ulo, de mulo, de hbs of het gymnasium ging. Nieuwe vakken brachten nieuwe rijtjes. Moeilijker rijtjes ook: tijden, wijzen, naamvallen, meervouden, Romeinse keizers, de cijfers van het getal pi. ‘Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord’ (een ezelsbruggetje voor de volgorde van de rekenkundige bewerkingen) was al verplichte kost op het moment dat machtsverheffen en worteltrekken niet meer dan moeilijke woorden waren. Voor elke taal en voor alle exacte vakken bestonden handenvol regels, en op elke regel waren weer talloze uitzonderingen, die allemaal geleerd moesten worden. Duits spande de kroon, daar leken de rijtjes zelfs jaarlijks uit te dijen, maar ook dode talen als Latijn en Grieks konden duidelijk niet zonder. Het schoolrijtje had het onderwijs vast in zijn greep.
| |
● Leerlingenverdriet
Niet iedereen heeft even goede herinneringen aan de oude schoolrijtjes. Dat bleek uit de reacties die ik kreeg bij het verzamelen van de rijtjes die in het boekje Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord zijn opgenomen. Bepaald niet iedere onderwijzer was ‘een parel in zijn vak’, en sommigen verhieven het opdreunen van rijtjes tot doel op zichzelf.
Zo schrijft H.H. Boer uit Steenwijk, zelf oud-onderwijzer, dat hij vroeger is ‘geplaagd met rijtjes en ezelsbruggetjes; vooral door een schoolhoofd in Assen, die de hebbelijkheid had op den duur alleen nog maar de ezelsbruggetjes te overhoren en niet de dingen die daardoor onthouden moesten worden’. De totalitaire manier waarop plaatsnamen, stamtijden en voorzetsels werden ingestudeerd, werd zelfs de braafste leerlingen wel eens te veel. Maar áls er dan in de pauze stoom werd afgeblazen, dan gebeurde dat van de weeromstuit ook in de vorm van een rijtje. H. Richard uit Helmond fluisterde op haar school in de jaren vijftig bijvoorbeeld een tegenhanger van al die rijtjes die
| |
| |
je moest leren, in een tijd dat je nog niet hartgrondig ‘rot op’ durfde te zeggen:
Stik verrot verrek verteer
Donder op en flikker neer
Krijg de koude kippekoorts
Anderen hebben diepgaandere bezwaren. ‘Van de beruchte rijtjes die “onderwezen” werden in de Duitse les kan ik me niets meer herinneren’, schrijft J. ter Heege, medewerker van de Stichting voor Leerplan Ontwikkeling in Enschede. ‘Als ik ze nu zou proberen te reproduceren, komen er flarden van rijtjes, maar van verschillende rijtjes door elkaar. Dat komt mede doordat de rijtjes geïsoleerd werden geleerd, los van de taal die men leerde.’
| |
● Charme van ritme en rijm
Het opdreunen van informatie mag dan niet de meest verantwoorde leermethode zijn geweest, het had wel een zekere charme. Per slot van rekening bestonden de rijtjes bij de gratie van hun ritme, en was het hun poëtische zeggingskracht die het onthouden stimuleerde. Wie is er niet gevoelig voor de vrolijke cadans van de Groninger drieëenheid Bedum Stedum Loppersum? Of voor een van de aanstekelijke gedichtjes waarin de Hollandse graven (Dirk, Arnoud, Floris, Ada, Willem en Jan) waren ondergebracht:
Zonder dat iemand zich ervan bewust was, fungeerden de oude schoolrijtjes als een subtiele kennismaking met de principes van de dichtkunst. Jonge leerlingen begonnen met aap noot mies, een houterig ritme dat bij uitstek geschikt is voor een leesplankje, maar al snel daarna werd kennisgemaakt met de schoonheid van de Indische archipel. Báli Lómbok Sóembawa, Sóemba Flóres Tímor is een prachtige hexameter met een indrukwekkend klinkerrijm - een geografische mantra die een goede voorbereiding vormde op het serieuze werk: de dubbele dactylus van Hóógezand-Sáppemeer bijvoorbeeld, of de experimentele poëzie van de vulkanen van Java:
Salak Gedé Tankoebanprahoe
Malabar Goentoer Papandajan
Tjareme Slamat Soembing Soendoro
Merbaboe Merapi Lawoe Wilis
Keloet Ardjoeno Bromo Semeroe
De mooiste rijtjes waren pure poëzie - orale poëzie wel te verstaan, want in lesboeken waren ze niet te vinden. Jarenlang werden ze van mond tot mond overgeleverd en belandden ze als vanzelf in de culturele bagage van iedere Nederlander. Tegenwoordig leiden ze een kwijnend bestaan. Verbannen uit het dagelijkse leven zal het ze vergaan zoals zoveel andere produkten van de orale cultuur: ze sterven uit, samen met de laatste mensen die ze nog te horen kregen.
| |
● Beproefde leermethode
De geestelijke vaders van mit nach nebst samt en Bali Lombok Soembawa grepen terug op een oude traditie. Weliswaar waren schoolvakken als Duits en aardrijkskunde vóór de negentiende eeuw onbekend, maar het memoriseren en mondeling repeteren van informatie was al eeuwenlang een beproefde leermethode. Dat kon ook niet anders. Hoewel het sinds de ontwikkeling van het schrift mogelijk was om kennis te bewaren zonder die van buiten te leren, duurde het tot lang na de uitvinding van de boekdrukkunst voor het geschreven woord het won van het menselijk geheugen. Het opdreunen van leerstof was vanaf de oudheid al de gewoonste zaak van de wereld. Boeken waren onbetaalbaar en schooluitgaven bestonden niet. De oud-Griekse grammatistai leerden hun scholieren lezen en schrijven door ze grote stukken Homerus uit het hoofd te laten leren, en gebruikten de klassieke epen als een soort encyclopedie van de Griekse beschaving, waarin niet alleen wapenfeiten uit de vaderlandse geschiedenis waren vastgelegd, maar ook wetenswaardigheden op geografisch, juridisch en religieus gebied. De Romeinse schoolmeesters (vaak Griekse slaven) gingen op dezelfde manier te werk: in het lager
| |
| |
De onafhankelijkheid van Indonesië beroofde de aardrijkskundeleraar in één klap van de mooiste klassieken uit zijn repertoire
onderwijs werden alle lessen - waaronder de tafels van vermenigvuldiging - van buiten geleerd en in koor opgezegd; op de scholen voor welsprekendheid, waar ontwikkeling van het geheugen de hoogste prioriteit had, oefenden toekomstige advocaten en politici zich in de mnemotechniek.
| |
● Grammatica in dichtvorm
Of de oude Grieken en Romeinen behalve de tafels ook andere ‘schoolrijtjes’ kenden, is moeilijk te achterhalen. De eerste echte rijtjes en ezelsbruggetjes die zijn overgeleverd, dateren uit de middeleeuwen en zijn afkomstig uit de Latijnse School, de voorloper van het tegenwoordige gymnasium. Ook daar waren boeken en schrijfmaterialen schaars, en moest het onderwijs vooral werken met geheugenoefeningen en uit het hoofd geleerde teksten.
Dat de middeleeuwse ‘rijtjes’ meer noodzaak dan handigheid waren, wordt duidelijk uit het zogeheten Doctrinale, een grammatica in dichtvorm (hexameters om precies te zijn), die vanaf de dertiende eeuw gebruikt werd om de regels en uitzonderingen van het Latijn te leren. De stof werd erin gestampt: de leraar sloeg met een houten lat op tafel om de maat aan te geven, en de leerlingen dreunden in koor de rijtjes op.
De geschiedenis van het Doctrinale (dat uit duizenden verzen bestond) is het sprekende bewijs dat verpletterende saaiheid nooit een reden zal zijn om een schoolboek van de lijst af te halen. Meer dan drie eeuwen was het verplichte kost op de Latijnse School, en ook daarna oefende het grote invloed uit. Tot ver in de twintigste eeuw werden delen van de Latijnse grammatica op rijm overgeleverd.
| |
● Pedagogische bezwaren
Jan Ligthart, een vooraanstaand pedagoog die vooral bekend is geworden als een van de schrijvers van Het boek van Ot en Sien, had geen goed woord over voor het opdreunen van kennis in de klas. In zijn Jeugdherinneringen (1913) haalt hij venijnig uit naar het onderwijssysteem waarmee hij was opgegroeid:
‘De studiemethode bestond hierin, dat men de lesjes woordelijk uit het hoofd leerde en ze daarna opzei voor den lesmeester. “Men kende dan al of niet zijn les.” Daarmee was 't uit. Leeren was memoriseeren. Zijn les opzeggen: een boek oplezen, zonder het boek.
Tegenwoordig moet dat nog hier en daar in de mode zijn, zelfs op gymnasia en hoogere burgerscholen. 't Verschil met vroeger zou dan wezen, dat nu de boeken talrijker en dikker zijn, en daarmee in overeenstemming de ellende ook veel grooter.’
Aan het begin van deze eeuw nam de kritiek op het klassikale onderwijs toe. Steeds meer opvoeders twijfelden aan het nut van de bergen kennis die leerlingen te verwerken kregen, en pleitten voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de sociale vaardigheden van het jonge kind. Op nieuwgestichte dalton- en montessorischolen (die profiteerden van de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in 1920) werd zelfwerkzaamheid gestimuleerd en maakten kinderen zelf een keus uit het leermateriaal. Toch zou het tot in de jaren zeventig duren voordat het ‘woordelijk uit het hoofd leren’, en daarmee het in koor opzeggen van rijtjes, algemeen taboe werd. Veel rijtjes waren toen al een zachte dood gestorven; niet omdat ze pedagogisch niet verantwoord waren, maar gewoon omdat ze gingen over zaken die in de loop van de tijd waren verdwenen. Bijvoorbeeld de Duitse voorzetsels met de tweede naamval. Of de havens aan de Zuiderzee. Door inpolderingen en gemeentelijke herindelingen veranderde de Nederlandse topografie zo ingrijpend dat het ijzeren ritme van vele rijtjes werd aangetast. En daar kwam nog bij dat de onafhankelijkheid van Indonesië de aardrijkskundeleraar in één klap had beroofd van de mooiste klassieken uit zijn repertoire.
| |
● Monumenten
Het klassieke schoolrijtje was onverbrekelijk verbonden met het streng-klassikale onderwijs. De onderwijshervormingen van de jaren zestig betekenden voor beide het einde. Voortaan was het verwerven van kennis iets hopeloos ouderwets; het ging erom dat de leerling wist waar hij of zij iets kon opzoeken. Voor Bedum Stedum Loppersum of Dikkie Dikkie Arnoud is het moderne onderwijs niet meer gevoelig; men behelpt zich met een handjevol ezelsbruggetjes dat individueel en in alle vrijheid wordt overgedragen. Alleen leraren van de oude stempel, bij Latijn of Grieks, geven nog af en toe een rijtje als huiswerk op. En leraren Duits natuurlijk. Want er mag dan wel eens een meervoud of een naamvalletje in onbruik raken, de Duitse rijtjes halen zonder probleem het volgende millennium. Samen met de Latijnse declinaties en de stamtijden van het Griekse werkwoord vormen ze een monument voor de veel mooiere rijtjes die in de loop der tijd uit het Nederlandse onderwijs verdwenen zijn.
Dit artikel is een redactionele bewerking van de inleiding van Pieter Steinz:
Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord en andere schoolse rijtjes van vroeger. Uitgeverij Prometheus, 1991 (uitverkocht).
|
|