Als je het voor het eerst leest, dan zie je een film.’
Wanneer bent u begonnen met deze ongebruikelijke bezigheid?
‘Mijn vader was predikant. Ik heb op een nette christelijke lagere school gezeten, waar je op elke maandagochtend weer een psalm uit je hoofd moest opzeggen: Evenals een moede hinde naar het klare water smacht en Looft den Heer want Hij is goed, trouw in alles wat Hij doet. Ik leerde ook grote delen van de Heidelbergse catechismus uit het hoofd. Dat was heel normaal. Psalmen leren was voor mij geen corvee; het was handig. Het adagium was: Wat je uit je hoofd kent, heb je altijd bij je. Dat vind ik nog steeds.
Mijn grootmoeder stierf toen ik vier was. Ik kan me nog herinneren dat ze flarden Beets-achtige poëzie kende. O broeders, gij behoeders van de vaderlandsche roem... Dat soort flarden werden in onze familie echt gebruikt. Na haar dood vonden we in haar nalatenschap violette cahiers, waarin ze met kroontjespen gedichten had ‘afgeschreven’ die ze ook uit haar hoofd kende. Er bestond toen zo'n soort traditie: het was mooi om iets van die domineespoëzie van Bilderdijk, Beets en Ten Kate bij je te dragen. Dat hoorde tot het volksrepertoire van een flinke groep protestanten.
Psalmen en bijbelteksten leren had ook een sociale kant. Een groep die een zelfde soort teksten kent, kan daardoor met elkaar communiceren. Je kon je als protestantse splintergroep ook weer fijn onderscheiden van andere groepen door de speciale berijming die je zong. De ene groep zong nog de oude berijming, de tweede zong de Proeve der Nieuwe Berijming en de derde zong ook nog de Negenentwintig Gezangen. Bovendien was het natuurlijk een rechtstreekse communicatie met de Allerhoogste. Er zijn veel protestanten met een psalm als Jeruzalem dat ik bemin, wij treden uwe poorten in / daar staan, o Godsstad, onze voeten op hun lippen gestorven. Het is bijna een toverformule. Het is niet zo heel anders dan de obool onder je tong: je nam een muntje onder je tong om aan veerman Charon te geven, zodat hij je over de doodsrivier de Styx wilde brengen. Je laat Petrus weten dat alles in orde is en dat je de tale Kanaäns onder de knie hebt.’
Michaël Zeeman: ‘Kinderen moeten op school weer elke week een gedicht uit het hoofd gaan leren.’
foto: Ronald Sweering
Na de psalmen en de catechismus nam u ook Vondel op uw repertoire. Maar waarom volgden er daarna nog vooral gedichten en niet bijvoorbeeld telefoonnummers?
‘Als zestienjarige romanticus las ik van Slauerhoff “Voor de verre prinses”. Je moet wel van steen zijn, of van een mij onbekende metaalsoort, wil je niet getroffen worden door dit gedicht over de onbereikbaarheid van een geliefde. Het eindigt met: Maar als het waar is dat door grote droomen / Het zwaarst verlangen over wordt gebracht / Tot op de verste ster: dan zal ik komen, / Dan zal ik komen, iedren nacht. Dat is zo goed verwoord, zo herkenbaar, dat het troost geeft.
Grote poëzie neemt de plaats in van wat je zelf hebt willen zeggen maar niet hebt kunnen zeggen. Als vrienden of geliefden sterven, staan we vaak met een mond vol tanden en dan kan goede poëzie een troost zijn: Ik zal de halmen niet meer zien, / noch binden ooit de volle schoven. Ontroering zoekt dan naar taal. Soms ook bij vrolijke ontroering. Er zijn flarden gedichten van Gerard Reve in het Nederlands terechtgekomen, in ons collectieve arsenaal, juist omdat ze zo vrolijk zijn. Multi phyl ti corti rocci; cortomo: nix aan de handa; O Dood, die waarheid zijt: nader tot U. Het zijn ironische flarden die gebruiksklaar liggen en die ik in gesprekken met vrienden en collega's regelmatig hoor.
Poëzie heeft ook een bezwerende functie. Primo Levi beschrijft in een van zijn boeken dat hij samen met een Fransman in een concentratiekamp verschrikkelijk hard moet werken in een steengroeve. Al lopend en stenen sjouwend proberen ze de Divina Commedia te reconstrueren. Die mannen lópen die poëzie op het metrum van de voetstap: Nel mezzo del cammin di nostra vita / mi ritrovai per una selva oscura. Ze halen het einde van de dag telkens omdat ze het gedicht nog niet uit hebben. Maar goed dat ze de Divina hadden gekozen en niet een kwatrijn! Ook François Vil-