Sofie 3
Na de babytijd verwerft een peuter door nieuwsgierigheid en verwondering de moedertaal beetje bij beetje. Jeroen Kramer is anglist, presentator van het tv-programma ‘Het Klokhuis’, maar vooral ook vader. In een serie korte artikelen belicht hij enkele episoden uit de taalontwikkeling van dochter en peuter Sofie.
Sofie riep laatst voor het eerst ‘Dag!’ toen ze haar moeder van achter het raam uitzwaaide. Dus niet Daa! of Dah!, maar Dag!, met een onvervalste harde g op 't eind. Dat wil zeggen: ze liet haar twaalf maanden oude huigje een fractie van een seconde tot voor haar luchtpijp zakken en sloot die af. Niet stevig, maar losjes, zodat lucht uit haar longetjes zich met dat karakteristieke Noordnederlandse, zagende geluid langs haar huig een weg naar buiten kon banen.
‘Sofie, nu ben je een echte Nederlander!’, riep ik opgetogen, want vanaf dat moment behoorde ze tot de selecte groep mensen die die g kunnen uitspreken. Nou ja, select - miljoenen Schotten, Arabieren, Israëliërs en Spaanstaligen kunnen het ook, maar menig Duitser, Frans- of Engelsman zal het waarschijnlijk nooit goed leren (als ze dat al zouden willen).
Als middelbare scholier was ik jaloers op Franse peuters die hun taal altijd zo accentloos konden uitspreken. Je veux me baigner, bijvoorbeeld, klonk uit de mond van zo'n Frans ettertje - dat zelfs nog nooit van een ‘accent grave’ of een ‘subjonctif’ gehoord had - moeiteloos als een schitterend zjuvum benjih.
Het was een genereuze jaloezie, dat wel, eigenlijk meer een soort bewondering voor de vanzelfsprekendheid waarmee zulke jonge mensjes die intrigerende, muzikale taalklanken van het Frans hanteren. Flauwekul natuurlijk, want het menselijk spraakorgaan is geheel berekend op het produceren van zo'n schitterende tongval. Geen kunst aan.
Waarom hebben veel mensen nadat zij de peuterleeftijd ontstegen zijn dan zo'n moeite met het imiteren van uitheemse taalklanken? Omdat het klankpatroon van hun moedertaal zich dan al volledig heeft meester gemaakt van hun spraakorgaan en gehoor. Anderstalige klanken die daarbuiten vallen kunnen ze nauwelijks meer horen en als ze dat toch doen, weigeren hun lippen, tong, huig en strottehoofd eenvoudig om aan die klanknuances vorm te geven. Ze zijn - zo noem ik het maar even - fonetisch geconditioneerd.
Zolang dat proces van conditionering nog niet voltooid is, is een kind volledig bereid om iedere nieuwe klank aan zijn fonetisch palet toe te voegen. Zo is Sofie zonder meer in staat om het Engelse woord daddy uit te spreken, een woordje dat werkelijk op geen enkele manier in het fonetisch systeem van het Nederlands past: om te beginnen is de eerste d, anders dan bij ons, geaspireerd. Dat wil zeggen dat er een piepklein h-klankje achteraan sleept. Geen probleem voor deze kleine meid. De a houdt het midden tussen de Nederlandse a als in dat en de Nederlandse e als in bed. Imiteert ze feilloos. De y, ten slotte, is een hele korte i als in wit, een klank die in het Nederlands niet voorkomt aan het einde van een woord. Doet ze blindelings. Net zo makkelijk als het uitspreken van de Franse zin au revoir madame. Uit Sofies mond klinkt dat als een onvervalst oggevwae madaam, inclusief die ietwat hysterische intonatie die de Franse taal eigen is.
Begrijp me goed, ik ben hier niet aan het opscheppen over mijn kind. Ik stel alleen maar vast dat Sofie fonetisch nog niet geconditioneerd is. Ze kan nog steeds alle klanken van de wereld aan.