Etymofilie
Bougie
Ewoud Sanders
Niet alleen woorden hebben hun geschiedenis, ook de zaken waarnaar zij verwijzen maakten vaak een opmerkelijke ontwikkeling door. In de nieuwe rubriek ‘Etymofilie’ zal Ewoud Sanders steeds een beknopte cultuurhistorische beschrijving geven van een alledaags begrip, met de taal als uitgangspunt. In deze eerste aflevering: de bougie.
‘Zij nam de bougie van den pijler der trap, en ging naar boven; hij met zijn couranten naar de eetkamer.’ Dat schreef Louis Couperus in 1889, in Eline Vere.
Bijna dertig jaar voor Couperus dit schreef, had Lenoir in Frankrijk de eerste bruikbare gasmotor uitgevonden. Om het gas tot ontploffing te brengen maakte hij gebruik van enkele batterijen. Deze bleken echter hoogst onbetrouwbaar, en al snel bedacht men andere ontstekingsmechanismen. Vanaf 1888 noemt men zo'n vonkbrug in Frankrijk een bougie.
Nu zal niemand Eline Vere ervan verdenken dat zij met het ontstekingsmechanisme van een explosiemotor naar boven liep. Nee, zij pakte een kaars van de trappijler. Maar de bougiekaars en de autobougie zijn wel familie van elkaar.
Om deze familierelatie bloot te leggen moeten we een flinke stap terug doen, namelijk naar de middeleeuwen. Omstreeks 1300 genoot de Algerijnse havenstad Bugia een grote reputatie als producent en exporteur van fijne was. Bugia wordt ook wel als Boedjaya gespeld of Bugaya, maar moderne Nederlandse naslagwerken schrijven bijna altijd Bougie. Bougie stond bekend als de beste ankerplaats langs de hele Algerijnse kust, waar Italiaanse kooplieden een levendige handel dreven.
Aanvankelijk betekende bougie in het Frans ‘fijne kaarsenwas uit de havenplaats Bougie’. Maar zoals bij zoveel van dit soort woorden, werd bougie al snel een soortnaam voor waskaars. De Fransen kenden nog een ander woord voor kaars, namelijk chandelle. Op den duur kregen deze woorden verschillende betekenissen. In de 17de eeuw was de chandelle een eenvoudige talkkaars voor het volk; de bougie was de chique kaars voor aristocraten.
In die zelfde eeuw kreeg bougie nog een andere betekenis, die ook in het Engels en Nederlands zou doordringen. Vanwege de overeenkomst in vorm noemde men een bepaald chirurgisch instrument een bougie. Het ging om een dunne, lange, gladde cilinder die werd gebruikt om ‘natuurlijke kanalen in het lichaam’ - zoals de pisbuis - te onderzoeken, open te houden of te verwijden. In de 19de eeuw onderscheidde men maar liefst dertig verschillende soorten bougies. De zogeheten weke bougie bestond uit een in was gedoopt rolletje linnen. Het verwijden van een kanaal met een bougie noemde men bougisseren.
De overgang van de kaars die bougie heette naar de autobougie verliep via de functie. Het lijkt nu een beetje vergezocht om het minuscule vonkje in de bougie te vergelijken met het vlammetje van de waskaars, maar aanvankelijk was dat vonkje helemaal niet zo klein. Bij sommige vroege explosiemotoren werd het ontstekingsmechanisme verwarmd door een forse brander. In Nederlandse naslagwerken sprak men aanvankelijk van porseleinen gloeibuisje. Vanaf 1917 vind je bougie in de betekenis waar wij tegenwoordig als eerste aan denken.
Er zijn trouwens ook mensen die bij bougie helemaal niet denken aan dat gevoelige porseleinen gloeibuisje dat 's winters voor zoveel startproblemen zorgt. Volgens de grote Van Dale betekent een vuile bougie oplopen in de volkstaal zoveel als ‘een geslachtsziekte krijgen’. Dit is geen exportprodukt uit de havenplaats Bougie. Waskaarsen trouwens ook al lang niet meer. Tegenwoordig handelt men er voornamelijk in olie.