Onze Taal. Jaargang 64
(1995)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||||||||||||
■ Foute al-zin
| |||||||||||||||
■ Het zoeken naar de volmaakte taal
| |||||||||||||||
■ Esperanto: méér dan sier
| |||||||||||||||
■ Van Oiropa pitschn naar interlingua
| |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
uitspraak). Maar ook het Esperanto had zijn onvolkomenheden. De taal diende geschreven te worden met aparte lettertekens vanwege de fonetische uitspraak. In die dagen kwamen de eerste schrijfmachines op de markt en die hadden die lettertekens niet. Ook moest men weten wat een vierde naamval was, terwijl de naamval voor een mannelijk woord juist in die dagen voor het Nederlands werd afgeschaft. De heer Zamenhof, die het Esperanto had opgesteld, stelde na de vele kritiek voor om het Esperanto te schrijven met normale, op de schrijfmachine voorkomende letters, de vierde naamval af te schaffen en bijvoorbeeld de meervoudsuitgang met een s te schrijven in plaats van met de j. Er ontstonden toen verschillende Esperanto's, onder andere het Ido. In 1924 werd de International Auxiliary Language Association opgericht, een studiegroep van taalkundigen van diverse nationaliteiten. Aanvankelijk was het de bedoeling het Esperanto dermate te verbeteren dat het bruikbaarder zou worden. Maar uiteindelijk stelde men vast dat een internationale taal niet zo nodig uitgedokterd behoefde te worden. Alle belangrijke talen komen onderling zoveel overeen dat zij tot één grote taalfamilie kunnen worden gerekend. Zo hebben het Engels, Spaans, Portugees en Frans niet minder dan circa 25.000 internationale woorden gemeen. Langzaam groeide uit vele jaren van research en vergelijkende taalstudie Interlingua, geënt op de belangrijkste talen en vrijwel a prima vista te begrijpen. Interlingua, per se vocabulario international e su grammatica simple, es comprensibile pro plus de personas que un altere lingua existente sur nostre planeta! | |||||||||||||||
■ Zowel...als: een andere analyse
|
(1) | Zowel Jan als Piet is ziek |
(2) | Jan en Piet zijn ziek |
De constructie zowel... als is een meer uitgebreide vorm van zo...als. Deze laatste constructie zit net zo in elkaar als evenzeer...als. (1) is dus goed vergelijkbaar met:
(3) | Jan is evenzeer ziek als Piet (ziek is). |
Bij deze zin zal niemand moeite hebben met de ontleding:
- | Jan: onderwerp van de hoofdzin, |
- | Piet: onderwerp van de bijzin. |
Ik zie geen enkele reden om (1) niet op dezelfde manier te ontleden:
(4) | Jan is ziek, zowel als Piet ziek is. |
Na een kleine herschikking van de woorden:
(5) | Jan, zowel als Piet (ziek is), is ziek. |
Naschrift redactie
De analyse van de heer Klaassen is zeker verdedigbaar. Wij zien alleen als moeilijkheid dat voor taalgebruikers anno 1994 niet meer aan te tonen is dat zowel als Piet eigenlijk een onvolledig bijzinnetje is.
In elk geval heeft de zowel...als-constructie in de loop van de tijd een andere interpretatie gekregen: die van een nevenschikking, zoals in Jan en Piet.
■ Glimlachend roergebakken
A.G. van Roode - Nieuw Vennep
In Onze Taal van november 1994 vraagt Frank Jansen zich in de rubriek ‘Afkokers’ onder het kopje ‘Dubbelwerkwoorden’ af wat het correcte voltooid deelwoord is van werkwoorden als vriesdrogen. Heeft Van Dale gelijk met gevriesdroogd, of kan het - wat Frank Jansen meent - ook vriesgedroogd zijn? Volgens Jansen wordt de keuze bepaald door de mate waarin iemand met de beschreven handeling vertrouwd is. Een ervaren kok zou dus eerder van geroerbakt spreken dan een eerstejaarsstudent die net op kamers woont. Deze laatste zou dan, althans de eerste maanden nog, spreken van roergebakken na de bereiding van zijn eenpansmaaltijden.
In zijn artikel gaat Jansen echter voorbij aan de morfologische verschillen die in onze taal bestaan tussen de scheidbaar en onscheidbaar samengestelde werkwoorden bij de vorming van het voltooid deelwoord. De samengestelde werkwoorden die Jansen met ‘dubbelwerkwoorden’ aanduidt, zijn werkwoorden die bestaan uit de stam van een werkwoord, gevolgd door een ander werkwoord (zie ANS, § 8.5.2.5, blz. 514). Al deze werkwoorden zijn onscheidbaar samengesteld: de delen kunnen niet los van elkaar in een zin voorkomen. Dat is te controleren aan de hand van een constructie met te: durf jij in zo'n pan te roerbakken? Hij zat bijna een uur te eetlezen (niet: roer te bakken en eet te lezen). De delen van onscheidbaar samengestelde werkwoorden kunnen ook bij de vorming van een voltooid deelwoord niet worden gescheiden door ge-. Een constructie als: ‘Ik heb fijn rolgeschaatst’ kán niet. Derhalve is het ook: geroerbakt, gezingzegd en gevriesdroogd.
Waarom zijn dubbelwerkwoorden altijd onscheidbaar samengesteld? In ons taalsysteem lijkt in de zin geen plaats voor een vrijstaande werkwoordstam die geen persoonsvorm is. ‘Ik schaats iedere dag rol’ klinkt ons als onzin in de oren, evenals ‘ik bak eens in de week roer’ en ‘het regent de hele dag al stort’.
Er doet zich overigens een merkwaardig verschijnsel voor bij de vorming van voltooide deelwoorden van dubbelwerkwoorden. Als het tweede werkwoord een sterk werkwoord is, wordt dat toch zwak vervoegd: geglimlacht, geroerbakt, gezweefvliegd. Dat lijkt een taalkundige wetmatigheid. De spraakmakende gemeente ervaart deze wetmatigheid bij nieuwe samenstellingen toch als strijdig met de regels van de sterke vervoeging. Dat leidt tot constructies als stofgezogen (komt al weinig meer voor), roergebakken en eetgelezen, waarbij men dan - terecht - opnieuw iets voelt wringen: klopt dit nu wel? Bij glimlachen doet zich die moeilijkheid niet voor, maar dat woord kennen we al ruim tweehonderd jaar, wat niet gezegd kan worden van roerbakken, zweefvliegen en zingzeggen! Dit conflict wordt in het dagelijkse leven veelal handig omzeild door van deze werkwoorden de onbepaalde wijs te gebruiken of door, indien mogelijk, alleen het tweede werkwoord te vermelden: Heb je de kamer al gezogen? Het vloog heerlijk bij die thermiek.
Eerst na verloop van lange tijd zullen vormen als gevriesdroogd en gezingzegd werkelijk gemeengoed worden. In die zin heeft Frank Jansen gelijk als hij eindigt met de opmerking dat wij pas over enige tijd toe zijn aan geroerbakt.
■ Meisjesnaam? eigennaam!
M.S.A. Wildenburg-Ruberg - Borne
In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ (novembernummer 1994) spreekt de Taaladviesdienst over meisjesnaam in het stukje Geachte mevrouw Vos-Damen.
Mijn meisjesnaam is Maria. In mijn 38-jarig huwelijk ben ik vele malen in aanvaring gekomen met mensen die mij vroegen naar mijn meisjesnaam. Ik antwoordde dan steevast: u bedoelt zeker mijn eigennaam? Het woord meisjesnaam heeft voor mij - in deze context - iets denigrerends.
■ Wettelijke aanpassing van familienamen
(naam en adres bekend bij de redactie)
Frank Jansen vergelijkt in z'n afkoker ‘Purisme op z'n Slowaaks’ in november 1994 de wettelijke bepalingen omtrent naamgeving in Slowakije met die in Nederland. Hij meent dat er een groot verschil bestaat tussen de vrijheid hier en de bedilzucht van de Slowaakse overheid, die de vrouwelijke leden van de Hongaarse minderheid de uitgang -ova (‘dochter van’) probeert op te dringen.
Het verschil is minder groot dan hij denkt. Ook de Nederlandse overheid grijpt in bij de naamgeving van minderheden. Zo is mij een geval bekend waarin een Tsjechische mevrouw haar oorspronkelijke naam Novakova gewijzigd zag tot Novak in haar Nederlandse paspoort, omdat Novak de naam van haar vader was. Ook de spelling van de namen van immigranten uit Turkije wordt door Nederlandse ambtenaren wel eigenmachtig aangepast.
Tenzij Jansen van mening is dat een en ander wijst op de onderdrukking van Tsjechische of Turkse immigranten in Nederland, moeten we op grond van het voorgaande concluderen dat het corrigeren van uitheemse namen niet direct een aanwijzing hoeft te zijn voor het onderdrukken van minderheden.
■ Waarom ze hun Vlaams liever zien verdwijnen
Albert J. Dijkstra - Kortrijk, België
Kas Deprez fulmineert in het novembernummer van Onze Taal tegen schoolmeesters als Mia Doornaert, Eugène Berode en Johan Anthierens, die hij ervan beticht alles wat Vlaams riekt, te willen uitbannen, waardoor deze taalvariant tot totale onvruchtbaarheid vervalt.
Hij gaat wel erg ongenuanceerd te werk. Ik miste vooral aandacht voor het probleem dat de verschillende aspecten van taalgebruik (uitspraak en woordkeus, grammatica en stijl) een verschillende benadering behoeven. Zo kan ik het volledig met Deprez eens zijn als hij vrijheid op het vlak van uitspraak en woordkeus bepleit, terwijl ik bezwaar blijf hebben tegen barbarismen, bijvoorbeeld verstaan in de betekenis van ‘begrijpen’, waarbij zij opgemerkt dat Deprez zich in zijn artikel aan dit germanisme bezondigt. Dat Doornaert en de andere ‘schoolmeesters’ daar wat aan willen doen, is alleen maar verrijkend. Dat geldt ook voor ongrammaticale uitingen als ‘Met zo'n prijzen’, de telefoon beantwoorden met ‘Het is met ik’, en uitspraken als ‘Het is gedaan geweest/geworden’.
Onder de noemer ‘stijl’ wil ik twee geregeld ter sprake komende aspecten onderscheiden: het al dan niet opsplitsen van samengestelde werkwoorden en de woordvolgorde. Ik zeg eerder iets uit laten lekken dan iets laten uitlekken, omdat de eerste versie voor mijn gevoel soepeler loopt. Ook neig ik ertoe om het hoofdwerkwoord in bijzinnen tamelijk ver achter in de zin te plaatsen, wederom omdat dat in mijn oren minder horterig overkomt. Deze stijl is in regels te vangen, en deze of dergelijke regels zouden tot norm kunnen worden verheven, maar dat neemt niet weg dat stijl iets persoonlijks is en dat verschillende stijlen, mits tot begrijpelijk taalgebruik leidend, de taal als geheel verrijken.
■ Typisch Vlaams
W. Penninckx - taaladviseur, Tervuren, België
In zijn pleidooi voor een eigen ‘Vlaams’ of ‘Belgisch’ blijkt Deprez zelf niet één grammaticale of lexicale vorm te gebruiken die afwijkt van het Algemeen Nederlands. Zelfs met betrekking tot de volgorde van de werkwoorden in een bijzin vermijdt hij zorgvuldig de in Vlaanderen zeer gebruikelijke variant en sluit hij zich aan bij de voorkeur van E. Berode c.s., die hij verderop aanklaagt. Geen typisch Vlaamse woorden, geen gallicismen, geen purismen waarmee hij het Nederlands zegt te willen ‘verrijken’, alleen ‘steriel ABN’! Een gemiste kans dus...
■ Rijke stinkerds
A.A. de Boer - Bergen
In Onze Taal van november 1994 en januari 1995 wordt in de kerk gezocht naar de oorsprong van de uitdrukking rijke stinkerds. Dat stinken vroeger een veel bredere betekenis had dan nu, vindt men in alle etymologische woordenboeken; genoemd worden ‘ruiken’ in het algemeen, ‘walmen’, ‘stuiven’.
Carolus Tuinman vermeldt al in 1722 in zijn etymologisch woordenboek Fakkel der Nederduitsche Taale op blz. 2 van de appendix Oude en nieuwe dat stinken vroeger betekende ‘een aangename reuk afgeven’. Hij vond in een tekst van de elfde-eeuwse abt Willerames enkele zinnen die ik hier in hedendaagse spelling weergeef: Zij stinken als de beste zalven; Zo lopen wij in de stank Uwer zalve; Wie wijd stinkt, verspreidt een goede mening. Ten slotte vermeldt hij de uitdrukking zoete stank. In hedendaagse taal dient hierbij in plaats van stank te worden gelezen geur.
In al deze voorbeelden is het woord stinken dus gebruikt voor de zoete walm van kosmetica die de welgestelden kenmerkte. De uitdrukking rijke stinkerds sluit hier naadloos op aan.
■ Queuën, queuen, queueën of queues?
Anneke Neijt en Johan Zuidema - leden Spellingcommissie
In ‘Wanneer een trema? Reeëeten, queuën, duoaai, zaaioester’ (Onze Taal 1994, blz. 304) had reeëëten en queuen moeten staan - dat volgt uit het huidige gebruik van trema's. Bij de komende spellingwijziging zal reeëëten veranderen in reeëneten, en, áls er nog samenstellingen met klinkerbotsing voorkomen, krijgen die een liggend streepje in plaats van een trema. Een woord met
twee trema's achter elkaar is in de nieuwe spelling dan ook niet meer mogelijk.
Queuen (‘staarten’ of ‘rijen’) staat weliswaar als queuën in het Groene Boekje, maar dit moet een vergissing zijn. Vroeger was ue een letterpaar voor één klank (in de naam Verschueren bijvoorbeeld), maar nu niet meer, zoals residuen en duel laten zien. Twijfel aan de juistheid van het Groene Boekje tonen opeenvolgende drukken van de dikke Van Dale: in 1984 queuën en in 1961, 1970, 1976 en 1992 queueën. Allebei mis. Vreemde woorden eindigend op een niet-uitgesproken -e krijgen een meervoud met -n, niet met -en. Net als race-racen had het dus queue-queuen moeten zijn (of, bij een andere uitspraak, het oudere meervoud queues).
De huidige tremaregels zijn dus lastig; een wat eenvoudiger formulering dan die Onze Taal geeft, is te vinden in het spellingrapport van de Spellingcommissie (uitgegeven als deel I van het Spellingdossier, Sdu 1994, blz. 91). Daarin luidt het letterlijk:
De huidige tremaberegeling:
a. In reeksen van precies twee klinkerletters die samen een digraaf vormen, moet een trema geplaatst worden wanneer de digraaflezing niet bedoeld is: geëbd, geïnd, koöperatief, ruïne, maar: ambigue, tetraeder.
b. In reeksen van meer dan twee klinkerletters wordt nooit een trema geplaatst na een <i>, en, wanneer in andere gevallen een digraaflezing voorkomen moet worden, alleen op een <e> of <i>: mozaïek, geëerd, weeë, geëist, weeïg, geëuropeaniseerd, smeuïg, knieën, moeë, poëet, bantoeïstiek, heroïek, jouïssance, jezuïet versus eieren, geuit, artificieel, serieus, truien, ooievaar, aaien, begroeiing, geautomatiseerd.
■ Wijs en persoon: Te abstracte begrippen
Albert Ticheler - Eindhoven
Met veel aandacht heb ik als 57-jarige het artikel ‘Leerlingen moeten zich verwonderen over hun eigen taal’ van Peter Burger gelezen (blz. 288 decembernummer). Ik wil hierbij graag een kanttekening plaatsen.
Zowel in mijn eigen schooltijd als in de huidige lessen grammatica werd en wordt (tot mijn stomme verbazing) verwacht dat leerlingen begrippen als eerste persoon, tweede persoon, gebiedende wijs, voltooide tijd, enz. kunnen plaatsen. Op deze begrippen worden dan regels gebaseerd. De leerkracht realiseert zich daarbij nauwelijks dat bijvoorbeeld de tweede en derde persoon door de verteller/schrijver vanuit zijn eigen (eerste) persoon wordt bepaald. De leerling ondergaat het als een geheel abstracte oefening. Een spel binnen de klas waarbij de leerling beurtelings eerste, tweede en derde persoon is, kan deze begrippen verduidelijken.
Een begrip als wijs moet ook ‘vertaald’ worden voordat je er betekenis aan kunt geven.
■ Langste straatnaam-aan-één-stuk
Marinus Doornenbal - Arnhem
Geïnspireerd door de oproep van Hans Hartmann uit Dordrecht in het decembernummer van Onze Taal - zoek de langste aaneengeschreven Nederlandse straatnaam - heb ik de postcodetabel van de PTT maar eens doorgebladerd. Met de postcodetabel in een computerbestand is het vrij eenvoudig te achterhalen welke straatnaam nu de langste aaneengeschreven straatnaam is in Nederland. In de tabel staan vier straatnamen van 25 tekens en langer - dus dergelijke straatnamen zijn werkelijk een zeldzaamheid. Naast de door Hartmann genoemde Blindeliedengasthuissteeg in Dordrecht (25 letters) zijn dat de
- | Haaldersbroekerdwarsstraat (26 letters, in Zaandam) |
- | Noordscharwouderpolderweg (25 letters, in Heerhugowaard) |
- | Borgercompagniesterstraat (25 letters, in Sappemeer) |
Het spijt mij voor de heer Hartmann in Dordrecht, maar zijn woonplaats spant niet de kroon: Zaandam mag met de eer gaan strijken.
Naschrift redactie
Ook een andere inzender (Govert Schilling te Utrecht) bracht ons op de hoogte van het bestaan van de Haaldersbroekerdwarsstraat. De Dordtse straatnaam van 25 letters wordt verder nog geëvenaard door de Hollandscheveldseopgaande in Hoogeveen (inzender Th.M. Andriessen te Oostkapelle) en de Noordhollandschkanaaldijk in Amsterdam (inzender Johan P. van Dijk te Krommenie) en overtroffen door de Zandvoordeschorredijkstraat (26 letters) in Oostende, België (inzender Daisy Corveleyn te Oostende).
Dank aan alle inzenders!
■ PL8-taal
Theo Uittenbogaard - Amsterdam
Van twee vertalingen van EGO-PL8's die Jules Welling in zijn rubriek Taalcuriosa van januari citeert, kun je je afvragen of ze wel zo waarschijnlijk zijn.
Zo zou HIOFFCR ‘high officer/hoge officier’ betekenen. Is het niet logischer dat dit kenteken een groet van de automobilist aan de verkeerspolitie is? Hi, officer/Hallo, agent. En is 2TO2 niet gewoon het geluid van een claxon in plaats van two to two (‘twee tegen twee’)?
■ Wél expliciete regel voor punt na mr.
Ir. M. Hugenholtz - Roden
In de discussie over het al dan niet plaatsen van een punt na afkortingen van academische titels als mr. en drs. wordt ervan uitgegaan dat in het Groene Boekje slechts uit een voorbeeld blijkt dat de punt hier hoort te staan. Mr. Tijbosch (Onze Taal januari 1995, blz. 11), prof. Mulders, de Taaladviesdienst (Onze Taal september 1994, blz. 202-203) en vele anderen hebben over het hoofd gezien dat er in het Groene Boekje wel degelijk een duidelijke regel gegeven wordt. Op blz. XXXIX (Algemene beginselen voor de spelling der spraakklanken), punt 8 ‘Besparing van letters’ staat: ‘Afgezien van internationaal vastgestelde en in Nederland en België geldende aanduidingen en symbolen van namen van maten en gewichten als km, kg, kgm, kWh, i, wordt achter elk verkort woord een punt geschreven: Prof., Dr., a.h.w. enz.’ Het woord verkort dekt zowel ‘afgekort’ als ‘ingekort’.