● Bijnamen
Voor fietsen en auto's kent het Nederlands van nu meer woorden dan voor paard-en-wagens. Vroeger was dat omgekeerd. Een kroegloper kent meer woorden voor drank dan een geheelonthouder. Kortom, wat de taalgebruiker belangrijk vindt, kan hij met veel woorden benoemen. Ook dit verband zou via de frequentie kunnen lopen: hoe belangrijker iets is voor een spreker, des te meer hij erover praat, en des te meer behoefte hij heeft aan een variant.
De frequentiegegevens van de getallen lenen zich voor een toets van deze gedachte. Hoe meer een getal gebruikt wordt, des te meer alternatieve benamingen ervoor zullen zijn. Nu bestaan, of liever bestonden, er in sommige beroepsgroepen bijnamen voor getallen. Het meest uitvoerig is de terminologie van de Amsterdamse veemarbeiders bestudeerd, door De Jager (gepubliceerd in Eigen Volk 5, 1935) en Bovenkerk (de Nieuwe Taalgids 32, 1938). Vooral De Jager geeft ook termen uit andere jargons en uit andere steden. Bij de genoemde auteurs ligt de nadruk op de etymologie van deze bijnamen. Ze doen veel moeite om te achterhalen welke culturele omstandigheid of anekdote tot de bijnaam aanleiding heeft gegeven. Ik heb hun gegevens voor mijn eigen doel gebruikt door alle verschillende bijnamen per getal bij elkaar op te tellen en in de volgende tabel te zetten:
Tabel 4 Aantallen bijnamen voor de getallen 1-100.
|
|
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
|
0 |
1 |
11 |
6 |
4 |
4 |
6 |
4 |
6 |
10 |
10 |
9 |
3 |
5 |
0 |
2 |
2 |
3 |
20 |
1 |
4 |
3 |
0 |
0 |
3 |
0 |
0 |
30 |
2 |
3 |
0 |
6 |
1 |
4 |
1 |
0 |
40 |
1 |
0 |
0 |
0 |
8 |
2 |
0 |
1 |
50 |
3 |
0 |
1 |
1 |
0 |
3 |
0 |
0 |
60 |
0 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
5 |
0 |
70 |
0 |
0 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
9 |
80 |
0 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
90 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
0 |
100 |
5 |
|
|
8 |
9 |
0 |
4 |
2 |
10 |
1 |
3 |
20 |
3 |
0 |
30 |
1 |
2 |
40 |
0 |
2 |
50 |
1 |
0 |
60 |
0 |
7 |
70 |
0 |
0 |
80 |
4 |
0 |
90 |
0 |
1 |
100 |
|
Ook deze tabel geeft van links naar rechts en van boven naar beneden afnemende frequenties te zien. Voor getallen geldt dus: hoe meer gebruikt, des te meer bijnamen.
Interessanter misschien zijn de twee punten waarop de bijnaamfrequenties verschillen van de frequenties van de gewone getallen in de eerste tabel. Ten eerste hebben de ronde tientallen (en de vijftallen) niet echt veel meer bijnamen dan de niet-ronde (op vijftig en honderd na).
Ten tweede is er een druk bezette diagonaal, die voor de duidelijkheid vetgedrukt is. Het gaat hier om de bijnamen voor symmetrische getallen: getallen die uit twee gelijke cijfers bestaan. Dergelijke getallen worden helemaal niet frequenter gebruikt, maar ze werden blijkbaar door hun vorm als intrigerend beschouwd. Terzijde: de vele bijnamen voor 69 slaan niet op wat u denkt. Hoewel de veemarbeiders ongetwijfeld ook daar wel pap van lustten, is het de symmetrie die het hem deed. Dat blijkt wel uit de bijnamen: kop en staart, kop en kont, hoe me konkelt, onder en boven, oben wie unten, unten wie oben, ontewejowwe.
Hier volgen de bijnamen voor getallen in de groepstalen van veemarbeiders en andere jargons, ontleend aan De Jager (1935) en Bovenkerk (1938). Zie deze publikaties voor een verklaring.
0 |
o-tje |
1 |
aap, aas, kleine Jan (van Amsterdam), de jonge man, Pietje, Pietje de dood, Pietje krakeling, Pierlala, zothuis, de uil, pisser |
2 |
zwaantje, neus, toewa, beis, eentje meer, lut |
3 |
kimmel, kromme Dorus, de draaier, dódododódodó |
4 |
stoeltje, haaielel, verken, het raam |
5 |
bochel, handvol, half tellen, Bas, bult, duifken |
6 |
pijpje, lepeltje, fles, sjikse |
7 |
jood, linkerbeen, broodje met klimop, sjabbeslamp, kram, omgekeerde laars |
8 |
krakeling, appie, besnijdenis, zak |
9 |
omgekeerd lepeltje, neger |
10 |
tellen, tienus, schub, minjeman, aas rond, tienstuiversgast, trolle, de stok met de hoepel, tallie, taljee |
11 |
aboe, kwak, dubbel aas, het malle nummer, mesjogge, gek, de benen van Van Dijck, twee smerissen, twee kolommen |
12 |
dozijn, goedenmiddag, de oude koningin Sophie |
13 |
judas, alle bazen, Colijn, Chamberlain, de dood van leperen, bar mitzwah |
14 |
- |
15 |
kimmelbas, Jan de Hoed |
16 |
ge stinkt, de verloofde sjikse |
17 |
jodesien, doodsbenauwd, Breys |
18 |
duizend weken |
19 |
kuiperspad, gut jomtof, negenmannekenslint |
20 |
twee met een o-ken |
21 |
dobbelaar, magere, mooi meisje, de aap |
22 |
baas zwaan, zwaantjes, Binnenveld |
25 |
heit(je), kwartje, een pond |
28 |
likmehol stinkerd, kouch |
30 |
drie tienen, niet blijven |
31 |
Laddé, de dunne, ik blijf |
33 |
mottig, lelijk, dubbele dorus, trein troedel, trein troet, de jaren van Deezeken |
34 |
dalven |
35 |
makke, makke en de kanker, zeven stuivers, niet grappen dan |
36 |
hellebrekers |
38 |
lacht ihr leit |
39 |
(de muur van) Oostmeyer, makkous |
40 |
het koude jaar |
44 |
twee stoeltjes, maandagmorgen, dronkaard, Miers, twee politieagenten, ganoekah, de kleppekens, miers |
45 |
klap van een smeris, de huisbaas |
47 |
Zelik op zijn pferd |
49 |
cito, mazzeltof |
50 |
half meyer, half rond, 't huisken halve |
52 |
beheime |
53 |
beheime met een steert |
55 |
bochels, piesen en poepen, de dubbele bult |
58 |
gein |
61 |
Pietje Puck |
66 |
pijpenboot, moffenspel, Dorus, zwei sjiksies, de bollen |
69 |
kop en staart, kop en kont, hoe me konkelt, onder en boven, oben wie unten, unten wie oben, ontewejowwe |
72 |
verscheidene |
77 |
twee joden, de beentjes van E, de benen van Willem, de laarzen van Joune Kan, de benen van Wente, de poten van de prefect, de haken, met de benen, het huis Dante |
81 |
de platte |
88 |
krakelingen, Piet de Bakker, kleine aardappel, kleine appeltjes |
90 |
het oude wijf(s), de oude, de oude man |
96 |
hoe je 'm draait |
99 |
hangen |
100 |
rond, dames en heren, stinkerd, ne pot ne baard, de bom |
101 |
koninklijk saluut |
111 |
Vader, Zoon en Heilige Geest, drie smerissen, drie gezellen van Roosendaal, Niesse tussen twee sinjoors |
123 |
soldatenpas |
|
|