● Een, twee, veel
Taal en rekenen. ‘We gaan eentjes tekenen’, zei de juffrouw uit de eerste klas tegen ons. Ik verstond eendjes en vond dat de figuurtjes op het bord wel een wat al te gestileerd uiterlijk kregen. Pas bij de tweetjes begon ik het te begrijpen.
Onze taal kent tien getallen. Alle getallen boven de tien zijn afgeleide vormen. Waarom tien? Omdat we tien vingers hebben waarop te tellen is. Dat lijkt erg concreet. Toch heeft het in de geschiedenis van het denken van de mens een hele sprong betekend om verder te komen dan het tellen tot twee. Probeer een klein kind maar eens te leren begrijpen wat tellen inhoudt. Eén en twee zijn logisch: de mens begint met zijn tweeën. De moeder en het kind. De eenzaamheid komt pas later. Eén en twee zijn basisgetallen. Daarna is er het onbekende, het ontelbare, de veelheid. Eén, twee, veel; of één, twee, drie, waarbij drie = veel. Een oude Sakai op Malakka gaf op de vraag naar zijn leeftijd het antwoord: ‘Heer, ik ben drie jaar oud’. De cijfers 1, 2, 3 in het Sumerisch hadden de betekenis ‘man-vrouw-veel’.
Toen de stap naar drie was gemaakt, ging men de vingers als hulpmiddel gebruiken. Er kon een viertallig stelsel ontstaan als de duim niet als een echte vinger werd gerekend. Bij een handbreedte telt de duim niet mee! Een vijftallig stelsel gaat uit van de hele hand, inclusief duim. Het tientallig stelsel is op beide handen gebaseerd.
Talstelsels zijn voortgekomen uit de neiging van de mens om het tellen gemakkelijker te maken door te bundelen. Bij het turven maak je groepjes, bundeltjes van vijf eenheden; in de Romeinse cijfers vormt V de bundeling van IIIII. Briefjes van vijf tellen sneller dan losse guldens. Toch is het vijftallig stelsel niet zo praktisch: de groepjes zijn te klein, dus de getallen worden te groot. Het tientallig stelsel bleek beter te voldoen.