Het Eskimo-vocabulaire voor sneeuw
Wanneer een begrip in een bepaalde groep belangrijk is, is de kans groot dat de taal van die groep er een woord voor heeft. Bergbewoners hebben een woord voor ‘berg’, maar mensen die in de vlakte wonen en nooit een berg hebben gezien, bezitten daar ook geen woord voor. Verder geldt: hoe belangrijker iets is, hoe meer woorden ervoor zullen zijn. Wanneer een taal bijvoorbeeld veel woorden blijkt te hebben voor allerlei soorten en toestanden van bamboe, dan weet de antropoloog dat voor die mensen bamboe heel belangrijk is. Maar het is niet per se nodig om andere culturen te bestuderen teneinde lexicale specialisatie aan te treffen. Schilders hebben veel woorden voor kleuren, chemici hebben een groot vocabulaire voor chemische verbindingen, paardenhandelaren en ruiters herkennen allerlei soorten paarden. Elke beroepsgroep ontwikkelt zijn eigen vaktaal om over dingen te kunnen praten die voor het vak belangrijk zijn.
Om die reden is het opmerkelijk dat één bepaald geval van lexicale specialisatie heel bijzonder tot de verbeelding van de linguïsten en zelfs van het algemene publiek is gaan spreken en zo vaak genoemd wordt, namelijk het Eskimo-vocabulaire voor sneeuw. Het ligt voor de hand dat sneeuw een belangrijke rol speelt in het leven van de Eskimo's, en dus dat hun taal (of preciezer gezegd, de Inupik- en Yupik-taalfamilies, gesproken door Eskimo's van Siberië tot Groenland) er een aantal woorden voor zal hebben. De vraag is echter: hoeveel verschillende woorden hebben ze eigenlijk voor sneeuw? Rondom deze vraag heeft zich een mythe ontwikkeld als zou de Eskimotaal honderden woorden hebben om allerlei soorten en gradaties van sneeuw aan te duiden, een extravagante vorm van lexicale specialisatie, die men soms aangehaald vindt om te laten zien hoezeer ‘primitieve’ mensen de werkelijkheid anders dan wij in kaart brengen.
De antropoloog Franz Boas (1858-1942).
De antropoloog Laura Martin heeft deze mythe kunnen terugvoeren op een passage in het boek van Franz Boas, Handbook of American Indian Languages, van 1911, waar hij opmerkt dat het Eskimo kennelijk verschillende woorden heeft voor sneeuw: aput voor sneeuw op de grond, gana voor vallende sneeuw, piqsirpoq voor jagende sneeuw, en qimuqsuq voor een sneeuwstorm. Dit aantal begon toe te nemen in 1940, toen Benjamin Lee Whorf een populair-wetenschappelijk artikel publiceerde en daarin wat overdreef. Hij beweerde dat het Eskimo aparte woorden heeft voor vallende sneeuw, sneeuw op de grond, paksneeuw, smeltende sneeuw, jagende sneeuw en nog andere soorten. Naarmate het lezend publiek dit interessanter vond, werden de beweringen vager: ‘Eskimotalen hebben veel verschillende woorden voor sneeuw’. Het woord veel werd daarna omgezet in negen, achtenveertig, honderd, tweehonderd. Momenteel is het een welhaast onvermijdelijk onderwerp van conversatie wanneer de verscheidenheid van de menselijke talen ter sprake komt.
De linguïst Geoffrey Pullum heeft recentelijk op deze Eskimo-sneeuwinflatie gewezen. Hij vraagt zijn lezers om, telkens wanneer ze deze onzin opnieuw horen, op te staan en luid te verklaren dat het gezaghebbende woordenboek van C.W. Schulz-Lorentzen, Dictionary of the West Greenlandic Eskimo Language, uit 1927, precies twee woordstammen geeft voor sneeuw: qanik voor ‘sneeuw in de lucht’ of ‘sneeuwvlok’, en aput met de betekenis ‘sneeuw op de grond’, en de spreker vervolgens uit te dagen er meer te noemen. Dat, zo zegt hij, zal u niet bepaald de meest geliefde persoon onder de aanwezigen maken, maar u zult dan tenminste opkomen voor de waarheid en voor de normen van verantwoord omgaan met feiten in de taalkunde.
Kadertekst uit De Wetenschap van het woord