Wie wordt iets gewaar?
? In een dictee kwam de volgende zin voor: ‘Dat word(t) je al ruim van te voren gewaar.’ Ik schreef wordt. Fout, volgens de docent, want het onderwerp (je) staat achter de persoonsvorm. Maar volgens mij is je helemaal geen onderwerp maar meewerkend voorwerp; dat is dan onderwerp. Een argument voor mijn standpunt vond ik in Van Dale. Die geeft als voorbeeldzin ‘dat zal je gewaarworden’. Zal is derde persoon enkelvoud en past dus niet bij je maar bij dat. Heb ik gelijk?
! Nee, uw docent heeft gelijk. Gewaarworden is een overgankelijk werkwoord: het vereist een onderwerp dat iets kan waarnemen, en een voorwerp dat waargenomen kan worden. In ‘Je wordt dat gewaar’ kan alleen je waarnemend onderwerp zijn; dat is het voorwerp dat wordt waargenomen. En omdat het onderwerp je achter de persoonsvorm staat, vervalt de t: ‘Dat word je gewaar.’
Je is in deze zin vervangbaar door jij, niet door jou. Ook dat bewijst dat je het onderwerp van deze zin is. En er is nóg een bewijs: als we dat vervangen door een meervoud, heeft dat geen invloed op het getal van de persoonsvorm. Die richt zich immers naar het onderwerp (je):
1 | Dat word je gewaar. |
2 | Deze dingen word je gewaar. |
3 | *Deze dingen worden je gewaar. |
We vinden in het Woordenboek der Nederlandsche Taal precies hetzelfde voorbeeldzinnetje als in Van Dale, maar nu met zul in plaats van zal: ‘Dat zul je gewaarworden!’ Waarom schrijft Van Dale dan zal? Tegenwoordig wordt het persoonlijk voornaamwoord je steeds vaker gecombineerd met een werkwoordsvorm voor de derde persoon, vooral waar je de betekenis ‘men’ heeft. Bijvoorbeeld: ‘Je zal met dit weer toch maar buiten moeten werken!’. Daarmee verandert echter niets aan het gegeven dat je het onderwerp is van zo'n zin. (Zie voor zul/zal ook het juninummer van 1993, blz. 135.)