● Wetware
Dit spel van geven en nemen tussen omgangstaal en vaktalen gaat nog steeds voort. In onze tijd is natuurlijk de elektronica aan de beurt. De Amerikaanse computerjournalist John Barry heeft daar een studie van gemaakt en zijn bevindingen beschreven in een onderhoudend boek, Technobabble. Wat hem vooral treft, is de neiging om de computer als een levend wezen voor te stellen. Een computer wordt in Amerika niet, zoals andere machines, met it aangeduid, maar met he. Deze ‘hij’ heeft een brein, compleet met geheugen, hij kan lezen en schrijven, hij heeft last van ongedierte (bugs) en virussen. Hij kan powerful, dedicated, smart en zelfs sophisticated zijn. Andere woorden uit de gewone omgangstaal: chip, menu, muis, window, file en hardware. Daartegenover dringen uitdrukkingen uit de computerwereld het gewone leven binnen. Zelfs het simpelste karweitje wordt ‘geïmplementeerd’, elke stofzuiger kan ‘gebruikersvriendelijk’ zijn. Het materiaal voor ondeugende grapjes ligt hier voor het grijpen; denk maar aan joystick, hardware en floppy.
Die term hardware is de stamvader van een wijdvertakte familie. Het woord bestaat al eeuwenlang in de zin van ‘ijzerwaren’. De computerjargonauten gebruikten het voor hun eigen doeleinden en bedachten daarnaast software voor de programmatuur, die immers het produkt van onze zachte hersenmassa is. Later kwam er een tussenvorm, de firmware, in Nederland ook wel knipogend ‘harde software’ genoemd. Tegenwoordig kennen we een overvloed van varianten, serieuze en speelse. Zo worden onderwijsprogramma's wel als courseware aangeduid, maar wie vindt dat studeren nergens toe leidt, spreekt liever van knowware (‘now-here’). Zo is Barry nog een dertigtal andere wares tegengekomen. De dolste is wetware, een benaming voor de intelligentie van niet-computers, mensen dus. We bestaan immers voor negentig procent uit water.