Van woord tot woord
Marlies Philippa
Eetgerei
In de zeventiende eeuw zat in het bestek een bestek: het foedraal bevatte een mes, een lepel en een vork. Eerst was bestek de naam van de bedekking, later die van de inhoud. Twee maanden geleden heb ik u beloofd iets meer te vertellen over die inhoud. Laten we eens kijken naar de benamingen van de woorden voor het eetgerei in enkele Germaanse talen, waarbij ik het Zweeds als vertegenwoordiger van de Noordgermaanse talen neem:
Nederl. |
Fries |
Duits |
Engels |
Zweeds |
|
mes |
mês |
Messer |
knife |
kniv |
lepel |
leppel |
Löffel |
spoon |
sked |
vork |
foarke |
Gabel |
fork |
gaffel |
Hoe zit het nu met de etymologieën van al deze vormen?
Mes/Messer/mês is een verkorting van een woord dat nog te vinden is in het Oudengelse meteseax ‘spijsmes’. Het eerste deel mete komt in het Zweeds voor als mat ‘voedsel’ en heeft zich in het Engels ontwikkeld tot meat ‘vlees’. Het is verwant met ons woord moes. Het tweede deel seax ‘mes’ is in het Zweeds blijven bestaan als sax ‘schaar’ en heeft iets te maken met onze zaag. De s in mes is van dit tweede deel afkomstig, de me komt van mete.
Het Engels en het Zweeds gebruiken knife/kniv. In het Engels is het een leenwoord uit het Oudnoors; het werd in de Vikingtijd overgenomen, toen Engeland lang onder Deense heerschappij leefde. Hetzelfde woord knijf bestaat in regionaal Nederlands nog als ‘knipmes’. In het Middelnederlands betekende het ‘lang, puntig mes, ponjaard’. Het Fries kent het als kniif of knyft ‘(groot) zakmes’. Jin yn jins eigen knyft snije wil zoveel zeggen als ‘zichzelf te pakken hebben’. In het Duits is Kneif ‘kort, gekromd mes’ verouderd. Het Frans heeft canif ‘zakmes’ overgenomen uit het oude Frankisch, ook een Germaanse taal. Het wordt er ook figuurlijk gebruikt: donner un coup de canif dans le contrat (de marriage) betekent ‘vreemd gaan, ontrouw zijn’. Er is een etymologische relatie tussen knijf en knijpen/knippen.