Navisduct:
een (iet)s-je te veel
Jan L. Moerbeek - classicus, Bergen
Bij een nieuw produkt hoort een nieuwe naam. Een goede gedachte. Zeker als het gaat om een nog niet vertoond technisch hoogstandje dat de Nederlandse weg- en waterbouwkunde eer aandoet: in de dijk tussen Lelystad en Enkhuizen wordt voor de recreatieve scheepvaart een nieuwe sluis aangelegd, en de verkeersweg over de dijk wordt onder deze sluis door geleid. Bij de naamgeving aan een analogie van aquaduct denken, lijkt me een goede zaak: ook daarbij is immers sprake van een weg die onder het water door loopt. Wat jammer nu dat de bedenker van de naam navisduct niet even een taalkundige heeft geraadpleegd, maar zich in alle openbaarheid heeft vergaloppeerd. Je kunt bij samenstellingen (samengestelde woorden) nu eenmaal voor verrassingen komen te staan: het basiswoord kan van vorm veranderen, denk maar aan kind (kinderkleding) en schip (scheepskiel). Voor samenstellingen die aan het Latijn ontleend zijn, geldt dit eens te meer. Bij zulke nieuwvormingen kun je niet louter op je taalgevoel afgaan, maar moet je iets van taalgeschiedenis weten. Om een lang verhaal kort te maken: in het algemeen verliezen woorden die eindigen op -is, zoals navis (‘schip’), de slot-s als ze optreden als eerste deel van een samenstelling.
Schrap deze letter dus en de zaak is gezond. Vergelijkbare gevallen zijn apicultuur (bijenteelt) van het Latijnse apis, clavichord (snaarinstrument met toetsen) van clavis, en piscicultuur (visteelt) van piscis.