● Jonge onderzoekers
Om een zinnige gedachtenwisseling over taal mogelijk te maken, zouden leerlingen iets van taalkunde moeten weten, en dat gaat verder dan de schoolgrammatica. Dat vond ook de Commissie Vernieuwing Eindexamenprogramma's Nederlands havo/vwo (CVEN). In haar eindrapport uit 1991 stelde de CVEN daarom voor om in de bovenbouw van het vwo 10% van de lestijd te reserveren voor taalbeschouwing. De reacties waren niet onverdeeld gunstig: de helft van de - toch al overbelaste - leraren zag er weinig in.
De CVEN opperde daarom de mogelijkheid van een driejarig experiment om te onderzoeken of het taalkundeplan levensvatbaar is. Inmiddels is de CVEN opgevolgd door de stuurgroep Profiel Tweede Fase, die het onderwijs in de bovenbouw van havo en vwo grondig herziet en in oktober haar rapport De tweede fase vernieuwt presenteerde. ‘Vakontwikkelgroepen’ vullen deze plannen op dit moment nader in. Over de taalkundevoorstellen is daarom nog niets besloten, het experiment is nog niet begonnen.
Renkema denkt het bezwaar dat taalkunde tijd kost die er niet is, te ondervangen door spreekbeurten, opstellen en samenvattingen voor een deel te wijden aan taalkundige onderwerpen, zoals dialecten, groepstalen, de taalontwikkeling bij kinderen, historische taalkunde, Afrikaans en de geschiedenis van het schrift. Deze onderdelen wil hij zo veel mogelijk verweven met het taalvaardigheidsonderwijs: bij het beoordelen van spreekbeurten moeten leerlingen een beroep doen op hun kennis van tekstopbouw, bij spellinglessen kan aandacht besteed worden aan de klanken van het Nederlands. Renkema: ‘Je kunt iets vertellen over uitspraak en uitleggen hoe het strottehoofd werkt - waarom zou je dat alleen bij biologie behandelen en niet, bijvoorbeeld bij onderwerpen als standaard-Nederlands of spelling, om de produktie van spraakklanken te verklaren?’
Tijdens een lezing in 1991 zei je: ‘Wanneer de afstand tussen natuurkundigen en natuurliefhebbers even groot zou zijn als die tussen taalkundigen en taalliefhebbers, dan zouden de meeste mensen denken dat de aarde plat is.’ Is het echt zo erg? ‘De kloof tussen taal- en tekstwetenschap en het taalonderwijs op middelbare scholen wordt steeds groter. Alle verworvenheden van de sociolinguïstiek, pragmatiek, generatieve grammatica, psycholinguïstiek, maar ook van de historische taalkunde - bijna niets ervan vind je terug in het onderwijs. De gemiddelde kennis over het verschijnsel taal is veel geringer dan die over economie of aardwetenschappen. Dat zie je aan ingezonden brieven over taalverval, aan de gemiddelde houding tegenover dialecten, aan het niveau van het laatste spellingdebat en aan het niet uit te roeien denkbeeld dat het voldoende is om komma's te verplaatsen en woordjes te vervangen als je een tekst wilt verbeteren.’
Renkema denkt dat het gebrek aan enthousiasme voor taalonderwijs al begint bij de leraren: ‘De meesten hebben letterkunde gestudeerd. Je kunt het hun niet kwalijk nemen dat ze niet warmlopen voor taalkunde.’ Taalkundigen, van hun kant, voelen zich vaak niet geroepen om schoolboeken te schrijven: ‘Die blinken
Onze Taal aan de basis
Elke maand dertig bladzijden actuele informatie over de Nederlandse taal als lesstof, discussiestof of als interessant leesmateriaal. Het tijdschrift Onze Taal kan uitstekend bijdragen aan het basismateriaal voor de lessen Nederlands. Docenten kunnen hun leerlingen gemakkelijk stimuleren na te denken over het Nederlands en allerlei aspecten van taal, aan de hand van artikelen in Onze Taal. Met een collectief abonnement kan dit blad zeer voordelig beschikbaar zijn in de klas. De kosten voor een hele jaargang zijn: f 95,- voor het eerste abonnement + f 13,- voor elk volgende. Voor een klas van bijvoorbeeld dertig leerlingen betekent dit een prijs van f 16,- per leerling, voor een hele jaargang van tien nummers.