Wie past wat?
Op 12 oktober 1909 schrijft een Nederlandse dame aan een vriendin: ‘Wat Eva's voeten betreft, daar is niets mee aan de hand, maar de schoenen zijn te klein. Floris past ze niet. Zonde!’
Het waren natuurlijk de schoentjes die niet pasten, niet het jochie. De hier gebezigde constructie noemt dr. Joop van der Horst, in het nogal tolerante toekomsthoofdstuk van zijn Korte geschiedenis van de Nederlandse taal, met een voorbeeld uit 1982, ‘niet beperkt tot kindertaal’. Maar zou zoiets voorkomen in een brief van meer dan tachtig jaar geleden? Nee. De brief was, na een logeerpartij in Finland, geschreven in het Zweeds. Maar de vertaling dagtekent van omstreeks 1990. Verdient zulk vertalen afkeuring?