Fenomenologische columns
Willem Beekman in actie als verteller
Willem Beekman: ‘Columns schrijven is voor mij een hele stille, introverte bezigheid. Wat ik verder met taal doe - college geven, vertellen - is veel lawaaieriger, extraverter.’
Beekman (43), van origine botanicus, is verbonden aan de Wageningse Landbouwuniversiteit, waar hij zich als fenomenoloog bezighoudt met grensverleggende ideeën in de natuurwetenschap. Behalve bioloog is Beekman verteller van beroep: in theaters en scholen vertelt hij verhalen. ‘Van de oudste mythen tot De kleine prins van Saint-Exupéry.’
De bekroonde passage komt uit een van zijn columns in het tweewekelijkse antroposofische opinieblad Jonas, waarin hij over natuur en wetenschap schrijft.
Hoe ontstond deze column?
‘Dit is een heel intuïtief stuk. Ik had het gevoel dat ik iets over archeologie moest schrijven, maar niet omdat ik heel actueel getuige was geweest van een opgraving. Ik had ooit in Utrecht een groot gat gezien bij de Dom. Zoiets kan in een flits de laag van het onderbewuste inschieten.’
Het ziet er anders heel vers uit.
‘Dat is dan de versheid waarmee ik het heb opgetild uit het onderbewuste. Ik schrijf vanuit een inval. Daar loop ik soms weken mee rond, en dan, al schrijvende, komt het er in een keer uit. Ik ben geen columnist die heel lang puzzelt en veel streept: ik verander bijna nooit iets. Ik moet wel een sterke drang voelen om te schrijven, een vonk, anders brabbel ik maar wat. Als die impuls weg is, volgt er een gevoel van opluchting, en dan weet ik dat het af is.’
U gebruikt graag woordspelingen waarin de letterlijke betekenis van een uitdrukking meespeelt: Nederland als fundamenteel landje, de tand des tijds die met een tandenborstel wordt gepoetst.
‘Dat heeft met mijn vak van fenomenoloog te maken. Zoals ik naar bladeren, bomen en dieren kijk, kijk ik ook naar woorden. Ook in de taal probeer ik vaak de letterlijke betekenis te zoeken. Beeldspraak zoals die met fundament ligt voor mij dan voor de hand.’
Wie zijn uw voorbeelden?
‘Er zijn columnisten die ik bewonder, maar die ik niet zou kunnen of willen imiteren. Ik bewonder Godfried Bomans, van wie ik ook verhalen in mijn voorleesprogramma heb opgenomen, om zijn vermogen maatschappelijke gebeurtenissen te signaleren en in hun kern neer te zetten. En de columns van Jan Mulder in de Volkskrant, waarin hij telkens van de feiten wegzwemt in een meer van associaties en overdrijvingen.
Mulder bezit een borrelend soort bizarre fantasie. Hij beschrijft wat je allemaal ziet als je je ogen dichtdoet, maar wat ik zelf nooit durf op te schrijven.’