| |
| |
| |
| |
■ Confessioneel
A. Veenhoff - Haren
Op blz. 104 van het meinummer beschrijft Frank Jansen in de rubriek ‘Afkokers’ een discussie binnen het CDA over het christelijke karakter van de partij. Bisschop Bomers stapte uit de partij omdat het CDA volgens de woorden van de voorzitter niet christelijk zou zijn; Lubbers beweerde dat het CDA juist wél christelijk, maar niet confessioneel is.
Jansen stelt dat Lubbers met confessioneel hier een van de bijbetekenissen, waarschijnlijk ‘orthodox’ heeft bedoeld. Ik twijfel daaraan. De voorzitter zegt dat het CDA geen christelijke partij is, omdat een lid geen lid behoeft te zijn van enig kerkgenootschap, zelfs niet behoeft te ‘geloven’. Bomers denkt daar anders over en zegt dat het christendom een confessie is, zoals het jodendom. En een christelijke partij is dús een confessionele partij. Lubbers heeft mijns inziens willen zeggen dat het CDA niet katholiek of protestants-christelijk maar christelijk is, en dat heeft alleen maar te maken met het bevorderen van wat goede en rechtvaardige mensen behoren te doen. Dat is de moraal van het christendom, en die verschilt in niets van de moraal van het jodendom, de islam, het humanisme, enzovoort.
| |
■ Vlaams, die andere taal
Charles Vanderhaegen - Sint-Denijs-Westrum, België
Ik was opgetogen in het artikel ‘De kreet van de Kneet’ van de Vlaming Marc De Coster (Onze Taal nummer 7/8) het volgende te lezen: ‘Vanuit Vlaanderen hebben de meeste van deze termen zich ondertussen in de Nederlandse taal genesteld.’ Met andere woorden: sommige Vlaamse termen werden in het Nederlands opgenomen, zoals door de jaren heen ook Engelse, Duitse, Franse en zelfs Hebreeuwse termen en woorden tot Nederlandse werden verheven.
Het is dus zo dat het Nederlands, zoals de meeste talen trouwens, aan andere talen woorden ontleent en die tot eigendom maakt. Uit de hierboven geciteerde zin blijkt dat Vlaams deel uitmaakt van die andere talen, en dus geen Nederlands is, iets wat wij al jaren aan iedereen die ons omringt met hand en tand trachten duidelijk te maken.
Dank u, meneer De Coster, voor deze spontane steun.
| |
■ Onopengesneden boeken
F.K.M. Mars - 's-Hertogenbosch
Theo de Boer stelt in zijn artikel over ‘afvallers’ in woordenboeken (september blz. 200) dat niemand het woord onopengesneden zal opzoeken. Misschien is hij weinig in aanraking gekomen met onopengesneden boeken uit België en Frankrijk. Onopengesneden is nog wel degelijk gangbaar. Ik kan bijvoorbeeld zeggen dat ik de afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal onopengesneden ontvang. En daarbij kan ik me voorstellen dat iemand zich afvraagt hoe die boeken er dan wel uitzien. Het woordenboek zou dan kunnen meedelen dat deze boeken na het inbinden doorgaans aan drie zijden worden afgesneden. De oude ‘vouwingen’ van het grote vel zijn dan verdwenen, zodat het boek opengesneden in de boekwinkel komt en doorgebladerd kan worden. Als men, zoals het woordenboek van Verschueren, alleen zegt niet opengesneden, kan men het lemma beter weglaten.
| |
■ Orgeltoon: meer dan een toon
Fred Portegies Zwart - Amsterdam
In ‘Afvallers’ stelt Theo de Boer dat het woord orgeltoon niet in het woordenboek hoort: ‘Weer een doorzichtige samenstelling van een produktief type. En als bastoon en fluittoon niet in Koenen staan, waarom orgeltoon dan wel?’
Volgens mij omdat orgeltoon mede als betekenis heeft: ‘retorisch, gedragen, al te hooggestemd’. Dat kan betrekking hebben op de toon, maar ook op het taalgebruik: ‘hij sprak op een orgeltoon’; ‘storend in dit boek is de orgeltoon’.
De verzamelbundel Gedichten 1907-1936 van J. Greshoff opent met een citaat:
‘Geen orgeltoon
Maar uw persoon’
(Beets)
| |
■ Agrarisch cultuurgoed
Gelein Jansen - Den Burg
Naar aanleiding van het artikel ‘Van kaartenbak tot Koenen (5)’ door Theo de Boer wil ik graag een kritische kanttekening plaatsen over het al of niet zorgvuldig schrappen van woorden. In zijn toelichting zegt hij ‘en scholieren zijn tenslotte de belangrijkste doelgroep van Koenen’. Het lijkt erop dat met het afnemen van het landbouwareaal en het in nog sneller tempo verdwijnen van boeren, de woorden van de boerderij plaats moeten maken voor de oprukkende computertaal. Een werkwoord als onthorzelen wordt geschrapt: betekent dit dat ook woorden als ontluizen en ontwormen eruit moeten? Vervolgens maakt de auteur een grapje over het eveneens verdwenen woord opzakken: ‘Of was u juist van plan vanavond de aardappels op te zakken?’
De heer De Boer slaat de plank behoorlijk mis, want opzakken is nog steeds gangbaar als vaktaal: wanneer een bepaald produkt is geoogst en in bewaring ligt, kan het zijn dat een gedeelte van deze in bulk opgeslagen partij verkocht wordt. Vervolgens kan het gebeuren dat men bloembollen, aardappelen etc. een dag gaat opzakken. Tegenwoordig gebeurt dat ook in andere verpakkingen dan zakken; in dit verband hoor ik ook wel het woord opkratten wanneer een partij pootaardappelen in kratten verscheept gaat worden.
| |
■ Haplo(lo)gie
Ad Foolen - taalkundige, Nijmegen
Frank Jansen geeft in zijn rubriek ‘Afkokers’ in Onze Taal van september (blz. 190) enkele voorbeelden van haplologie. Dit verschijnsel betreft, in de formulering van Jansen, de ‘in alle talen (bestaande) neiging om opeenvolgende gelijkluidende lettergrepen te laten samensmelten’. Een aardig voorbeeld van haplologie kwam uit
| |
| |
de mond van de verslaggever die op Prinsjesdag rechtstreeks berichtte over de rijtoer van de Koningin. Tijdens de rijtoer regende het aan één stuk door. Beatrix en Claus zaten lekker droog in de gouden koets, maar de koetsier en het voetvolk voor, achter en langs de koets werden goed nat. Dat was des te erger, volgens de verslaggever, omdat ze gekleed waren in tenues van zware stof die ‘door en doorweekt’ raakte.
| |
■ Mr. geen dode letter
Mr. A.E. Hopman - Uitgeest
In het artikel ‘Nogmaals: de puntenstrijd’ (september 1994) wordt het oordeel van juristen gevraagd over hoe het kan gebeuren dat er tegenstrijdige wettelijke bepalingen bestaan. Het antwoord is simpel: wetgevingsjuristen zijn mensen en kunnen fouten maken. Juist daarom zijn er regels ontwikkeld waarmee de vraag waar het in het artikel echt om gaat, kan worden beantwoord.
De regel die in dit geval de oplossing biedt, luidt: een nieuwe bepaling ‘derogeert’ aan een oudere. Dat zou betekenen dat de recente ‘Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek’ de juiste spelling bevat, ware het niet dat er een addertje onder het gras schuilt. De regel geldt namelijk alleen als de beide bepalingen hetzelfde beogen te regelen. De artikelen 7.20 en 7.22 van de ‘Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek’ regelen wanneer welke academische titel mag worden gevoerd; dat is een heel ander doel dan dat van de spellingvoorschriften. De spellingvoorschriften blijven onverminderd van kracht, ook al hebben de opstellers van de genoemde wet ze er bij hun werk blijkbaar niet op nageslagen.
Voor de volledigheid heb ik een kort onderzoek uitgevoerd naar de meest gangbare spelling. Is het spellingvoorschrift uit 1954 (mr.) misschien een dode letter geworden? Ik heb het briefpapier van tien advocatenkantoren en verschillende recente gezaghebbende juridische handboeken, wettenbundels e.d. geraadpleegd. Het resultaat is opmerkelijk: advocatenkantoren en het Nederlands Juristenblad korten meester af als mr, in de juridische vakliteratuur daarentegen wordt consequent mr. gebruikt. Het zou aardig zijn na te gaan waaróm: advocaten zijn immers degenen die de vakliteratuur raadplegen. Waarom gebruiken zij dan toch de afwijkende spelling?
Niettemin is de conclusie duidelijk. Het spellingvoorschrift over mr. mét punt is geen dode letter en dus van kracht.
| |
■ Je is geen informeel u
Herman Clerinx - Hasselt
In het artikel ‘Je = je, ik, we, men’ (september) zegt de auteur het opmerkelijk te vinden dat we in dit soort gevallen nooit over u spreken. Ik vind dat niet opmerkelijk. De reden daarvoor geeft de auteur zelf al impliciet in zijn tekst. Hij schrijft dat een spreker of schrijver door het gebruik van je appelleert aan het voorstellingsvermogen van de ander, daar als het ware een verbondje mee smeedt en hem deelgenoot maakt van de eigen lotgevallen. Nogal wiedes dat een spreker daarvoor het vertrouwelijke je gebruikt, en niet het beleefde - en afstandelijke - u.
Vaak zie ik in teksten dat een auteur je schrijft als hij ‘men’ bedoelt, en u zodra hij zich rechtstreeks tot de lezer richt. Door je creëert de auteur een soort vertrouwelijkheid. Met u spreekt hij de lezer rechtstreeks aan. Uiteraard doet hij dit zoals het hoort: beleefd. Beide vormen - je en u - kunnen rustig naast elkaar in een zelfde tekst voorkomen. Verwarring lijkt me uitgesloten.
| |
■ Vliegen kijken
Geke Linker - Amsterdam
In het septembernummer bespreekt de Taaladviesdienst op blz. 199 de ongrammaticaliteit van een vorm als ‘hij fietste te zingen’. Dat bracht bij mij een passage in herinnering uit Truus de nachtmerrie van Henriëtte van Eijk. Op bladzijde 13 (uitgave Querido 1960, maar de eerste druk is al van 1939) staat: ‘Een opgewonden uiltje kwakte regelrecht tegen het lantarenglas, zo ingespannen had 't naar boven vliegen kijken.’
In de letterkunde is er meer mogelijk dan de taalkunde in strikte zin toelaat.
| |
■ Compost: noch meststof, noch afval
Hans Hermans - Bocholtz
M. van Hoorn eindigt zijn artikel ‘Compost: meststof of afval?’ (september blz. 211) met de vraag ‘Men kan zich afvragen of compost nog wel compost is.’
Ik zou willen vragen: is compost ooit compost geweest? Ooit is er een Oudfrans woord composte naar Nederland overgewaaid, dat ‘inmaken’ betekende. Men kan faecaliën inmaken om er mest van te maken, maar ook spijzen inmaken om er compote van te maken. In het zuiden van Limburg heet zuurkool niet sauerkraut, maar kompes. Hier is duidelijk sprake van ingemaakte kool.
Het klinkt wat macaber, maar het is waar dat de plek waar de heilige Jacobus werd ingemaakt (lees: begraven) ook nu nog Santiago de Compostela heet. Als we in de naaste toekomst afbreekbaar plastic gaan inmaken, is ook dit een vorm van composteren.
Om terug te komen op de vraag ‘Compost: meststof of afval?’ van de heer Van Hoorn: noch het een, noch het ander.
|
|