Onze Taal. Jaargang 63
(1994)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd■ Jaloezie ‘herverfranst’
| |||||
■ 't Kofschip vernieuwd
| |||||
[pagina 226]
| |||||
De schrijver heeft gelijk als hij zegt dat de taalgebruiker het ezelsbruggetje gemakkelijk verkeerd kan toepassen. In plaats van uit te gaan van wat je hoort, gaan taalgebruikers nogal eens uit van wat je schrijft bij persoonsvormen: (ik) verhuis, leef). Nu maakt dat niets uit wanneer de stam op een van de medeklinkers uit 't kofschip eindigt, maar natuurlijk juist wel bij werkwoorden met een v of z (leven, verhuizen). Dit probleem wil Piron oplossen door 't kofschip anders te formuleren. Hij stelt voor de termen stam en klank te schrappen uit dit ezelsbruggetje. Bijvoorbeeld: ‘Als voor de uitgang -en van het hele werkwoord een van de medeklinkers uit 't kofschip staat, schrijven we een t; zo niet, dan volgt een d.’ Piron vermeldt als enige nadeel dat door het weglaten van het begrip ‘klank’ 't kofschip niet meer geldt voor een groepje uit het Engels geleende werkwoorden als faxen. Toch is dat ‘groepje’ werkwoorden aardig groot aan het worden. In Faxen, faxte, gefaxt (Corriejanne Timmers, uitgeverij Auctor, 1993) worden er ruim 700 opgesomd! Veel handiger is het de term klank toch weer op te nemen, maar dan in een aanvulling op 't kofschip. Deze luidt dan bijvoorbeeld: ga bij werkwoorden van Engels/Amerikaanse oorsprong die niet eindigen op een van de medeklinkers in 't kofschip als volgt te werk. Luister op welke klank het werkwoord eindigt als je de eindklank e(n) niet uitspreekt. Is dit een scherpe (stemloze) klank, dan schrijf je -te en -t. Zo niet, dan schrijf je -de en -d. Voorbeelden: faxen - fax → faxte, gefaxt Zo is het befaamde ezelsbruggetje toch weer bij de tijd. | |||||
■ Verplicht Nederlands leren
| |||||
■ Geen verplichte taalcursus
| |||||
[pagina 227]
| |||||
Australië, met immigranten uit 165 landen, zo weinig rassehaat is. Vrijheid, blijheid? | |||||
■ Pylonen in het verkeer
| |||||
■ Dementíe gericht naar hysteríe?
| |||||
■ En mooi formuleren, Hugo Walker!
|
- | En goed uit zijn doel komen en naar die bal blijven kijken, Konrad |
- | En net niet kunnen intikken door die nummer 8, Edwin Vuurens |
Iedere vaste Studio-Sportkijker herkent ogenblikkelijk de zeer persoonlijke stijl van de enige echte voetballiefhebber in de redactie, de onvolprezen Hugo Walker. Hugo Walker is de beste commentator in Nederland, juist omdat hij zulke prachtzinnen kan formuleren, die bovendien precies aansluiten bij de gedachtengang van de kijker. Ikzelf geef bij iedere mooie actie in gedachten commentaar: ‘Mooie passeerbeweging Mols, wegdraaiende voorzet...’ Hugo Walker haakt daar perfect op in. Walker maakt mijn gedachten af: ‘En net niet kunnen intikken van die nummer 8, Edwin Vuurens.’ Hij begrijpt dat je dan niet moet zeggen ‘Edwin Vuurens kan net niet intikken.’ Welke speler het doet, is van secundair belang. Het gaat niet om Edwin Vuurens, het gaat om het net niet kunnen intikken. De constructie is dus geen gevolg van vervoegingsangst, maar een goede weerspiegeling van wat communicatief het belangrijkst is en dus voorop moet staan.
Dat Hugo Walker niet aan vervoegingsangst lijdt, blijkt duidelijk uit zijn meest beroemde zinsconstructie, die zelfs met een vervoeging begint: ‘Komt dat schót...’
■ Vertaler over reclametaal
Harry Heerlijn - tekstschrijver, Culemborg
In Onze Taal 7/8, in het artikel ‘Amazing... moderne reclametaal’, laat docent tolk-vertaler Marcel Lemmens uit Maastricht merken in zijn wiek geschoten te zijn door ruimere en andere betekenissen van woorden en zinnen in reclametaal. Voor een tolk-vertaler is het waarschijnlijk lastig dat er naast officiële en woordenboekentaal ook nog vrije en experimentele vormen van taal zijn, waartoe ook reclametaal kan worden gerekend. Dat verklaart mogelijk ook zijn afkeer van reclame(taal) in het algemeen.
Het boeiende van taal is juist dat ze lenig en dynamisch van aard is en daarmee geschikt is voor gebruik op vele manieren en in verschillende situaties. De reclame maakt daar vanzelfsprekend op een handige manier gebruik van. Af en toe met zoveel succes dat bepaalde woorden en uitdrukkingen zelfs in ons dagelijkse taalgebruik binnendringen. Bovendien zijn er taalwetenschappers die reclametaal interessant vinden en er onderzoek naar doen. Zo heeft bijvoorbeeld prof. M.C. van den Toorn in het verleden een paar boeiende artikelen geschreven over de morfologie van commerciële naamgeving.
Het is jammer dat een taaldocent zich zo laat leiden door, om met Van den Toorn te spreken, linguïstische preutsheid en blijkbaar nooit eens buiten zijn boekje gaat.
■ Favoriete klanken
Agaath van Beek - Uden
De bijdrage van Huub Oosterhuis in het juli/augustusnummer van Onze Taal was voor mij uitdagend. De uitspraken over ‘levende taal’ in kerkliederen komen uit de mond van de voorganger van de Amsterdamse Studentenekklesia; gezien de reputatie van deze voorganger leek het mij onwaarschijnlijk dat hij een pleidooi wilde houden voor eenvoudig, duidelijk taalgebruik. ‘Door der profeten woord’ wordt als archaïsch en te intellectueel afgedaan, terwijl ‘Weersta mij, wacht mij, delf in mij’ kennelijk plotseling verstaan moet worden.
De liederen van Oosterhuis zijn voor mij van een betreurenswaardige onduidelijkheid, of ambivalentie zo u wilt. Aan de oe en aa in de titel voeg ik automatisch och toe.
■ De zachte g een rariteit?
Guido Reijnders - Valkenswaard
De zuiderlingen komen er maar bekaaid af in Onze Taal van juli/augustus. Op pagina 160 zegt Karin Bloemen: ‘Nederlands is geen gemakkelijke zangtaal. De g is een moeilijke klank omdat hij niet stemhebbend is.’ De vanzelfsprekendheid waarmee Bloemen dit brengt, is stuitend. Hier wordt zo-
maar eventjes het bestaan van de zachte (stemhebbende) g ontkend!
En op de volgende pagina zegt Lucia Meeuwsen: ‘Men doet vaak zo raar. Het is soms alsof de zangers uit het buitenland komen: ineens maken ze een vreemde rol-r, een idioot dunne 1 of een zachte g.’ Meeuwsen doet hier de zachte g achteloos af als een buitenlandse rariteit die je maar beter kunt vermijden!
Altijd weer erger ik me aan de arrogantie van sommige mensen (randstedelingen?) die hun gruwelijke gorgel-g tot nationale standaard proberen te verheffen. Op één punt hebben ze natuurlijk wel gelijk: met hun g valt inderdaad niet te zingen. Ze rochelen hem uit als ware het hun laatste adem. Onze zuidelijke zachte g daarentegen glijdt gladjes van de tong, en we zingen er moeiteloos de mooiste liederen mee. Dat moesten zij ook eens proberen.
■ Tot kiekes
Dr. J. Bulthuis - Dwingeloo
In het juli/augustusnummer maakt Roland de Bonth er in een bijdrage onder de titel ‘Tot kijkens’ melding van dat hij onlangs deze afscheidsgroet hoorde bij mensen die afkomstig waren uit (de omgeving van) Nijmegen. Hij vraagt of Onze-Taallezers uit andere delen van het land deze uitdrukking ook wel eens gehoord hebben. Naar aanleiding hiervan meld ik dat de houder van een benzinepomp in mijn woonplaats de vaste gewoonte heeft met deze groet vriendelijk - en hoopvol - afscheid te nemen van zijn klanten, zij het in de ‘platte’ vorm die als titel boven deze reactie prijkt. Volledigheidshalve voeg ik hieraan toe dat de bedoelde pomphouder uit het noorden van Drenthe afkomstig is en dat hij - voor zover ik heb kunnen nagaan - in Dwingeloo of omgeving nog geen navolging heeft gevonden.
■ Misvattingen over het Italiaans
Sophie J.M. Josephus Jitta - docente Italiaans, Amsterdam
In nummer 7/8 van Onze Taal beweert de sopraan Lucia Meeuwsen dat het Italiaans geen tweeklanken kent. Er zijn in het Italiaans echter wel degelijk tweeklanken, zoals ie, ao en uo, al zijn het niet dezelfde als in het Nederlands.
Nog bonter maakt de dichter Huub Oosterhuis het wanneer hij zegt dat het Italiaans zo weinig variatie in woordaccenten kent en dat er nou nooit eens woorden zijn met het accent op de laatste lettergreep. Een van de moeilijkste zaken bij het leren van Italiaans als tweede taal is nu juist de klemtoon! Er zijn woorden met het accent op de een na laatste lettergreep, de twee na laatste lettergreep en de drie na laatste lettergreep. Een relatief kleine groep woorden heeft de klemtoon op de eindklinker, waarbij het accent ook geschréven dient te worden. Het is dan ook - in tegenstelling tot wat er doorgaans in Nederlandse recensies valt te lezen - ‘Così fan tutte’, ‘Vincerò’ en ‘Mi chiamano Mimì’.
■ K(w)iksaus
J. Wellen - Bilthoven
In Onze Taal nummer 7/8 stelt C. Kostelijk op blz. 178 de lezers de vraag of zij meer weten over k(w)iksaus, een woord waarvan de betekenis en herkomst hem niet duidelijk zijn.
K(w)iksaus lijkt mij niet, zoals Van Dale vermeldt, een vervorming van kwintessens, maar af te stammen van het Engelse kickshaws, dat weer een verbastering is van het Franse quelque chose. De Engelsen, die ten tijde van koningin Elisabeth enorme hoeveelheden vlees plachten te verorberen, gaven met dit woord uiting aan hun verachting voor de Franse eetcultuur met haar keur van verfijnde gerechten. Shakespeare schreef dan ook reeds: ‘Not kickshaws - bellyfulls!’ Geen liflafjes dus, maar buikenvol!
Ik ontleen deze kennis aan de dissertatie van de Engelse socioloog Stephen Mennel, Smaken verschillen, Eetcultuur in Engeland en Frankrijk vanaf de middeleeuwen tot nu, Amsterdam 1989. Een en ander wordt bevestigd door The shorter Oxford English Dictionary, 1973, waarin kickshaw in verband wordt gebracht met ‘quelque chose’ en waarbij als eerste betekenis wordt vermeld: ‘a fancy dish in cookery’.