● Namens allen
Je houdt het midden tussen ik (zie Breukink) en men: ‘Als je door Amsterdam loopt, zie je een hoop oude huizen.’ Hier spreekt de toeschouwer namens allen die wel eens door Amsterdam lopen, waartoe hij vast zichzelf ook rekent. ‘Ik’ maakt van deze ‘men’ deel uit. Hij zou ook over we hebben kunnen spreken.
Er is ook een soort men waar ik niet toe behoort: ‘In Amsterdam denkt men wel eens dat het alleen dáár gebeurt’, zegt een Groninger. Zo gebruikt is men niet meer of minder dan zij, de derde persoon meervoud, en dus al helemaal geen we. Er zijn dus ten minste twee men-vormen, waarvan de je-versie hier de aandacht heeft.
Je zou kunnen zeggen dat het je van Breukink iets in zich heeft dat wijst op welbewust afstand willen nemen. Breukink vindt het helemaal niet zo leuk dat hij bij die etappe niet vooruitkwam. Hij schaamt zich daar een beetje voor, maar kan het aan de andere kant niet helemaal negeren. Dus smeedt hij een verbondje met de interviewer, projecteert zijn eigen falen op hem - immers de enige andere bij het gesprek aanwezige - en maakt hem aldus deelgenoot van zijn lotgevallen. Het gebruik van je appelleert aan het voorstellingsvermogen van de verslaggever (alhoewel die zelf - dat neem ik tenminste aan - nog nooit een etappe heeft gefietst). ‘Je kunt je voorstellen’, lijkt Breukink te willen zeggen, ‘dat als jij daar in zo'n groepje zou rijden, bergop, en je je zou voelen zoals ik mij voelde, en je ziet Indurain dan achterom kijken en weggaan, dat als je je - zoals ik - niet zo sterk voelt, je je dan maar even zou laten vallen.’ In het taalgebruik van Breukink klinkt lichte zelfironie door. Hij vindt het maar wát moeilijk te moeten toegeven dat het hem zelf allemaal is overkomen. De gesprekspartner, de je, kan zich dat als vertrouwenspersoon allemaal vast wel voorstellen.
Dat zelfde overkomt de cliënt van de psychotherapeut, die vanaf de divan bespiegelingen wijdt aan zijn diepste gevoelens: ‘Je kunt je dan zo ontzettend rot voelen.’ Dat klinkt weer anders dan de willekeurige passant die voor een reclamefilmpje over wasmiddelen zijn commentaar geeft en uitroept: ‘Je ziet er niets meer van; het wast witter dan wit.’ Die heeft het niet alleen over zichzelf. Hij neemt waar voor alle kijkers, die hij aldus het gebruik van zijn witwasser aanbeveelt. Hij is op de mentoer, maar durft weer niet van we te spreken. Daarvoor kent hij zijn publiek nog te weinig. Hij kiest voor veilig: hij kiest voor je.