| |
| |
■ ‘Huillands muilen’
J.C.J. Hanssen - Den Helder
Als rechtgeaarde Limburger wil ik gaarne reageren op het artikel over het Heerlens dialect, geschreven door Peter Burger (blz. 12 van het meinummer).
Ik ben opgegroeid in de kleinere plaatsjes Schaesberg en Nieuwenhagen (thans Landgraaf geheten). Het viel ons als kind altijd al op dat in Heerlen niet gewoon ‘plat’ werd gesproken, maar een soort Nederlands dat wij ‘Hollands’ noemden. Wij vonden dat maar bekakt klinken. We groeiden thuis op in een gezin dat Limburgs sprak en de eerste confrontatie met het Nederlands vond plaats op de lagere school.
Heerlens is in de ogen van andere Limburgers Huillands: Nederlands om van te huilen, lees ik in het stuk. Wij noemden het Hollands gekscherend Huillands. Dat had echter niets te maken met het feit dat Heerlenaren slecht Nederlands spraken; dat herkenden wij als kinderen toen nog niet.
Toen ik bij de padvinderij (de verkenners) was, kwam de hopman op zekere dag met de mededeling dat van hogerhand was beslist dat op ‘de troep’ Nederlands moest worden gesproken. Uit educatief oogpunt? Hij kondigde dit als volgt aan: ‘Voortaan Huillands muilen op de troep.’ Een woordspeling op het Limburgse ‘Hollands moelen’. Moelen (of kallen) is ‘spreken’.
| |
■ Spellingverandering
G.C. Molewijk - Amsterdam
Graag geef ik een aanvulling op Peter Burgers artikel in nummer 5 over de recente spellingherziening. Burger stelt dat de Vlaamse kranten De Morgen en De Standaard de nakeurspelling gebruiken. Dat is juist, zij het dat De Morgen gedeeltelijk in de voorkeurspelling verschijnt. Maar Burger heeft het mis als hij over ‘progressieve k's’ spreekt. Dat geldt alleen voor De Morgen, die k's schrijft vanwege dezelfde sentimenten die in de jaren zestig sommigen voor spellingen als kommunikaatsie heeft doen kiezen. De Standaard schrijft Kristus, kultuur en apoteek vanwege de behoefte van sommige Vlaamse nationa- | |
| |
listen en rechtse katholieken om van het Frans te verschillen. Deze groep is echter aan de verliezende hand. Er zijn steeds meer Vlaamse kranten en tijdschriften die de voorkeurspelling gebruiken.
| |
■ Onzuivere argumenten tegen spellingherziening
Anneke Neijt - lid spellingcommissie, Nijmegen
Een consistente spelling verhoogt het aanzien van het Nederlands en is beter te hanteren voor de computer. Dat zijn ‘onzuivere argumenten’ volgens Peter Burger in Onze Taal van mei (‘De spellingverandering die niet doorging’), want inconsistentie is voor het Engels geen belemmering geweest om wereldtaal te worden. En spellingcheckers werken niet met regels, maar met een lijst. Tweemaal een niet-afdoend argument.
In de vergelijking met het Engels verliest Burger de eigenaardigheden van de Nederlandse spelling uit het oog. Het Nederlands kiest, anders dan het Engels, nu eens de inheemse spelling (nimf, dominee, oktober), dan weer de vreemde (lymf, diner, octopus), en soms allebei (piama-pyjama). Spellingdiscussies gaan vaak over zulke onlogische keuzes in het Nederlands, en de discussies kunnen niet anders dan tot frustraties leiden. Dat is wat we bedoelen met ‘het aanzien van het Nederlands’.
Dat spellingcheckers met lijsten werken, is ronduit onjuist. Voor spellingcheckers geldt dat het resultaat in een lijst is gezet (dan werkt het systeem sneller), maar dat bij de opbouw van de lijst regels zijn gebruikt ter controle en voor het toevoegen van verbogen en samengestelde vormen. Het is immers ondoenlijk om met de hand een foutloze lijst te maken. Spellingcheckers van kwaliteit leveren beide: een lijst én regels voor de bijzondere gevallen, omdat een lijst per definitie niet volledig kan zijn.
| |
■ Ingangstermijn spellingwijziging
Greetje van den Bergh - algemeen secretaris Nederlandse Taalunie
In het artikel over ‘De spellingverandering die niet doorging’, in Onze Taal van mei 1994, wordt door de auteur een datum genoemd waarop de spellingwijziging officieel van kracht zou worden. Over de ingangstermijn van het spellingbesluit en eventuele overgangsbepalingen staat echter nog niets vast.
Op 21 maart 1994 heeft het Comité van Ministers, dat bestaat uit de Vlaamse en Nederlandse ministers van Onderwijs en Cultuur, een besluit genomen over de spelling van de Nederlandse taal. In dat besluit wordt geen ingangstermijn vermeld. De Taalunie zal hierover pas beslissen na overleg met uitgevers en vertegenwoordigers uit het onderwijs.
| |
■ Afrikaans als Oud-Nederlands
Dr. R. Louw - Leiderdorp
In Onze Taal van april staat een leerzaam - en ik kan het niet helpen, ook wel vermakelijk - stuk van D.W. le Roux over ‘taalsuiwerheid in Afrikaans’. Zeker, na eeuwen van apartheid zijn daar neologismen tot bloei gekomen die wij niet gebruiken.
In de opsomming van Afrikaanse purismen staat stortbad voor ‘douche’. Maar tot ver na de Tweede Wereldoorlog, toen er in mijn geboortestad Amsterdam nog openbare badhuizen waren, kocht je een kaartje voor een ‘stortbad’ als je onder de douche wou, en een voor een ‘kuipbad’ als je dát wilde (in de wachtkamer hing aan de muur: ‘baden is goed, zwemmen is beter’). Toegegeven, misschien geen algemeen spraakgebruik, maar in Amsterdam waren het gangbare begrippen.
Frokkie voor ‘onderhemd’ is in mijn jeugdherinneringen (ook) zuiver Amsterdams; ik heb mijn interlockje meermalen zo horen benoemen. Ik stel me voor dat frok(kie) eeuwenoud is en door de emigranten meegenomen is naar Zuid-Afrika, terwijl het bij ons in onbruik is geraakt. Van Dale kent het woord niet, maar het WNT uit 1920 wel: ‘Frok (...) bij zeelieden, althans bij de marine: gestreepte borstrok van tricot’.
| |
■ Het/de mavo
D.J.G. Buurman - Arnhem
In het juninummer stelde de Taaladviesdienst in de rubriek ‘Vraag en antwoord’ de vraag ‘Is het de of het mavo?’
Het antwoord dat hierop gegeven wordt, draait om de waarheid heen. Ik ben van de generatie die in haar jonge jaren van mavo nooit gehoord had. Maar wel van mulo, de directe voorganger. Voor wie het niet meer weet: dat was de afkorting van ‘meer uitgebreid lager onderwijs’. Wie dat onderwijs volgde, zat op de muloschool. Zo, voluit, werd dat woord in die jaren zowel in geschrift als in spreektaal wel degelijk gebruikt, want de afkortingsrage was toen nog beperkt. Wij spraken van ‘de lagere school’ en ‘de muloschool’. Maar goed, er werd natuurlijk in het spraakgebruik wel afgekort en zo ontstond de mulo. In de wandeling bleef het de mulo, ook toen dit schooltype officieel al ulo heette. Is het dan niet vanzelfsprekend dat zijn directe opvolger de mavo werd, ook al is er misschien nooit sprake geweest van de mavoschool? En de havo volgde natuurlijk vanzelf.
Er is trouwens verschil tussen het mavo en de mavo. Het mavo is een bepaald soort onderwijs, de mavo is het gebouw waarin dat onderwijs wordt gegeven en dat eigenlijk de mavoschool zou moeten heten.
| |
■ Waar had het beter geweest?
C.A. Zaalberg - Leiden
Op bladzij 143 van de juni-aflevering blijkt de heer Pannekeet uit Heiloo zekerheid te wensen inzake de verspreiding van het zinstype ‘Het had beter geweest als je wat eerder had gekomen’, waaraan de ANS geen aandacht schijnt te besteden. Over de geschiedenis tot het jaar 1912 van dit gebruik van hebben bij het voltooide deelwoord kan hij een overvloed van gegevens vinden in een boekwerk met de karakteristieke titel De met het Participium Praeteriti omschreven Werkwoordsvormen in 't Nederlands, door de vakgenoten liever kortweg ‘De met het’ genoemd. De auteur, mijn alwetende leermeester prof. dr. J.H. Kern, toont op blz. 264-301 hoe normaal het zinstype in Middelnederlandse teksten is en hoe het in volgende eeuwen van lieverlede uit de geschreven taal verbannen werd, maar in streektalen gehandhaafd bleef. Op college voegde hij er een voorbeeld van omstreeks 1930 aan toe. Hij had in de trein een jongeman, blijkbaar onder de wapenen, tegen zijn meisje horen zeggen: ‘Nee ik moest op tijd in de kazerne zijn, anders had ik een deserteur geweest.’
| |
| |
In het Leidsch Dagblad van 7 februari 1994 stond een bericht van honderd jaar geleden geciteerd, eindigend met ‘Gelukkig dat een der aanwezige werklieden zijn klomp nog vóór het wiel van den wagen hield, waardoor de aanrijding als het ware gedeeltelijk werd belet; anders had het wiel waarschijnlijk over het hoofd heengegaan en zou het kind zeer zeker er niet levend zijn afgekomen.’
| |
■ Hadden we gebleven
D.D. van den Bout - Naarden
In het artikel ‘Het had beter geweest...’ beschrijft Jan Pannekeet zinnen als ‘...dan hadden ze nu niet werkloos geweest’.
Ook in het Zeeuws komt iets dergelijks voor. Mevrouw dr. H.C.M. Ghijsen geeft op blz. 322 van haar Woordenboek der Zeeuwse Dialecten het volgende voorbeeld van een (wat Jan Pannekeet noemt) ‘irrealis-zin’: ‘amme ekund ao, ao me ebleve’ (Oudelande). Of, in standaard-Nederlands: als we gekund hadden, hadden we gebleven.
| |
■ Voormalige nachtclub?
E.A. Hofmans - uitgever, Lelystad
In Onze Taal van juni stelt Frank Jansen op blz. 63 dat ‘ex-nachtclub Lee Towers afgebrand’ fout is, en ‘voormalige nachtclub Lee Towers afgebrand’ goed. Ik vind ‘voormalige nachtclub’ wel een verbetering, maar niet echt goed. Deze formulering impliceert volgens mij dat de betreffende lokaliteit vroeger een nachtclub was, maar tegenwoordig een andere bestemming heeft. Maar het gaat nog steeds om een nachtclub, die echter in andere handen is overgegaan. Wat dan? ‘Vroegere nachtclub Lee Towers afgebrand’? Of zitten we hier toch vast aan een veel omslachtiger constructie zoals ‘Nachtclub die toebehoorde aan Lee Towers afgebrand’?
| |
■ Lugsak: Afrikaans als voorbeeld
Pierre-Marie Finkelstein - vertaalafdeling Europese Unie, Brussel
Op blz. 103 van het meinummer van Onze Taal doet M.C. Krieger een beroep op de lezers om een Nederlands woord voor airbag te bedenken. Hij meent tegen het gebruik van luchtzak te moeten zijn, daar dit woord ook andere (volgens Van Dale niet minder dan vier) betekenissen heeft.
Mag ik even de aandacht vestigen op het Afrikaanse lugsak? Naast een ‘dalende lugstroom’ en een ‘vomeersak op 'n vliegtuig’ duidt dat woord in het Afrikaans ook een ‘veiligheidsapparaat in die motor’ aan. (In het Afrikaans betekent motor ‘auto’; het Nederlandse ‘motor’ is een enjin.)
Nu de sancties tegen Zuid-Afrika opgeheven zijn en de betrekkingen met dat land ook op cultureel niveau worden herzien, kan men zeker pleiten voor een intensievere samenwerking tussen Nederlands- en Afrikaanstalige landen op het gebied van de terminologie (misschien binnen het kader van de Taalunie?). Zo'n samenwerking bestaat al jarenlang tussen andere taalverwante gemeenschappen, bijvoorbeeld tussen de lidstaten van de Latijnse Unie (Frans-, Spaans-, Portugees-, Italiaans- en Roemeenstalige landen) en van de Noordse Raad (Scandinavische talen).
| |
■ Afslanken geen germanisme
J. Schermerhorn - Bunnik
In ‘Over werkwoorden met af-’ (Onze Taal, april blz. 79) schrijft Carlo Piron: ‘Afbouwen is evenals afslanken een germanisme.’ Er bestaat echter helemaal geen Duits woord ‘abschlanken’ waarvan afslanken als germanisme afgeleid zou kunnen zijn. Afslanken heet daar abmagern of desnoods abspecken.
| |
■ Nederlandse horizon uitbreiden
L. Claudia Calberson - Antwerpen
Naar aanleiding van het artikel ‘Uitspraak van vreemde woorden’ van F.K.M. Mars in het juninummer van Onze Taal, wil ik het volgende kwijt. In tal van artikels wordt er in Onze Taal vaak uitsluitend gereageerd op taalverschijnselen die zich in Nederland voordoen. Het is alsof voor sommige auteurs het Nederlandse-taalgebied zich slechts uitstrekt tot aan de Belgisch-Nederlandse grens. Het Nederlands uit Vlaanderen komt voor hen blijkbaar niet in aanmerking, wordt niet in beschouwing genomen, noch gekritiseerd.
Omdat Onze Taal ook Vlaamse lezers telt en er een Nederlandse Taalunie bestaat, is het wenselijk (en ook meer wetenschappelijk) dat de auteurs van dergelijke artikels hun horizon wat uitbreiden. Misschien zouden ze dan ontdekken dat er wellicht tóch een meerderheid is die bijvoorbeeld ‘jaloers’ en ‘zjaloezie’ zegt, dat op tv of radio over ‘deméntie’ en ‘intrigue’ wordt gesproken en dat we in Vlaanderen ‘stimuláns’ zeggen samen met de meerderheid in Nederland.
| |
■ Nasynchronisatie is karaktermoord
Hans Kok - Rotterdam
In het aprilnummer van Onze Taal wordt professor Paardekooper geciteerd, die ondertiteling van film in verband brengt met ‘culturele collaboratie met andere talen’. Hij vindt ondertitels beeldbedervend en hij schampert op Nederlanders die drie talen vloeiend stotteren en daarom niets liever willen dan vreemde talen horen. Dan is er nog professor Lamberts die wetenschappelijk gedistantieerd beweert dat de keuze tussen ondertiteling en nasynchronisatie op onderzoek behoort te berusten.
En nu ik. Nasynchronisatie is karaktermoord op acteurs. Aan deze bewering hoeft geen wetenschappelijk onderzoek ten grondslag te liggen, gewetensonderzoek volstaat. Wie iemand zijn of haar stem afneemt, begaat een misdaad. Acteurs bestaan voor een heel groot deel uit hun stem. Als ik Marcello Mastroianni alleen maar met de opgeplakte Duitse, Franse, Engelse of Nederlandse stem van een lid van een hoorspelkern had gehoord, wist ik nu niet wat voor een groot acteur hij is, en wist ik al helemaal niet hoe prachtig melancholiek Italiaans kan klinken.
Als ik Richard Burtons schitterende dictie niet van de film kende, wist ik niet hoe wondermooi Engels kan klinken. En als ik Marilyn Monroe niet met haar eigen stem haar teksten had horen zeggen, wist ik niet hoe verleidelijk Amerikaans kan zijn.
Nasynchronisatie - ik gun het zelfs John Wayne niet. Een acteur legt, in een goede film, heel zijn ziel en kunde in een rol: lichaamstaal, expressie van het gelaat en stembuigingen zijn nauw verbonden, zijn samen één acteursprestatie, de rol. Wie de stem daaruit wegsnijdt en vervangt door een anderstalige
| |
| |
stem van een andere acteur, vernielt die rol, ook als die ‘hoorspel’-acteur goed in zijn vak is en bezield werkt, want hoe dan ook komt uit het samenbrengen van twee gemutileerde rollen een hybride voort, een monster.
Nasynchronisatie maakt me misselijk van verontwaardiging. Ondertiteling mag dan beeldbedervend zijn, nasynchronisatie bederft de hele filmkunst. Wat is er eigenlijk zo verkeerd aan liefde voor luisteren naar vreemde talen, ook als dat talen zijn die men niet beheerst? Nu weet ik hoe Chinees, Japans, Portugees en Deens klinken in menselijke, dramatische situaties waarvan ik als eenvoudige toerist nooit getuige had kunnen zijn.
Dankzij ondertiteling ben ik Zweeds een mooie taal gaan vinden. Bergmans Zevende Zegel in het Nederlands? Een affront!
| |
■ De enige echte ‘dikke deur’
C.J.H. Raateland - Heemstede
Op blz. 147 van het juninummer plaatst Marc De Coster Lou Geels in de rol van circusdirecteur ‘Dikke deur’ uit de tv-serie ‘Pipo de Clown’. Dikke deur is sindsdien een algemene benaming.
Lou Geels had absoluut het postuur om de rol van circusdirecteur te spelen. Hij was echter de, meer dan gezagsgetrouwe, veldwachter Bromsnor, die eeuwig in de clinch lag met Swiebertje. De ‘Dikke deur’ was een creatie van Willy Ruis, de vader van Willem.
| |
■ Boerenkool
Ir. M. Hugenholtz - Roden
In het juninummer van Onze Taal schrijft Marc De Coster dat het woord boerenkool luchtvaartslang is voor een oerwoud gezien vanuit de lucht, en dat Jan Wolkers deze term al in 1974 gebruikte in een van zijn boeken.
Dit slangwoord lijkt dus redelijk nieuw te zijn, maar in zijn boek We vlogen naar Indië schrijft A. Viruly al het volgende: ‘Het tegendeel is waar. Wie bij den evenaar zijn motoren afzet, komt onherroepelijk in de boerenkool van Sumatra terecht.’
Dit boek werd in 1933 gepubliceerd; deze boerenkool is dus wel wat ouder dan Marc De Coster ons wil doen geloven.
| |
■ Het leesplankje misgeslagen
Prof. dr. R. Doornbos - Eindhoven
H.W. Hammer slaat het plankje herhaaldelijk mis in zijn reactie ‘Uitspraakverschil bij o’ (Onze Taal nummer 5 blz. 103). Op de oudere edities van het leesplankje staat boven de o van bok een puntje en geen accent grave (ò), door de briefschrijver accent aigue genoemd. Een fotokopie van een kaart waarop een exemplaar staat afgebeeld uit de Collectie Stedelijk Museum Het Catharina Gasthuis te Gouda heb ik als bewijsstuk voor de redactie bijgesloten. Verder zou ik de uitspraak van de o in bok, bof, bom, bos en slof juist dof (met puntje) en die in bod, hok, lot, lok en stok scherp willen noemen. Voor de meeste Nederlanders die, niet zoals Scheepstra, de ontwerper van het leesplankje, uit het noordoosten van het land afkomstig zijn, blijkt dit verschil trouwens niet altijd waarneembaar, laat staan uitspreekbaar, te zijn. Dit is waarschijnlijk de reden waarom op latere leesplankjes het puntje verdwenen is.
| |
Naschrift redactie
Inderdaad stond er boven bok geen ˋ, maar een bolletje, komma of puntje. Zo'n accent grave zou ook vreemd zijn, omdat dat teken alleen maar past op de zware (grave) o, namelijk die van bok of bot. Deze o klinkt iets ‘zwaarder’ (doffer) dan die in hok of bod. Om dit onderscheid aan de aspirant-lezers te leren heeft men indertijd volstaan met het markeren van een van beide o's met een willekeurig teken; de niet-gemerkte o was dan automatisch de andere o.
|
|