De schrijver en zijn/haar schaamlap
Jaap de Jong
Schrijvers willen niet seksistisch zijn in de ogen van hun lezers. Liever dan overal ‘de schrijver en zijn of haar ambities’ te schrijven of de haakjes-en-streepjesstijl van deelne(e)m(st)er en hij/zij te hanteren, leggen sommigen daarom een korte verklaring af. Dit is in voorwoorden en inleidingen een vast ritueel geworden. Een kleine bloemlezing.
‘Aanduidingen als echtgeno(o)t(e), hij/zij, student(e) en dergelijke zijn zoveel mogelijk vermeden. Uiteraard wordt met student, echtgenoot en andere aanduidingen niet bij voorbaat uitgegaan van een mannelijke persoon.’ De auteurs van het Poenboek, Financiële gids (1988) zuiveren zich zo al bij voorbaat van iedere blaam: beste lezers, wij zijn geen seksisten.
De volgende oplossing is geen oplossing: ‘Tot slot een praktische opmerking. Daar waar in deze scriptie hij staat kan ook zij worden gelezen.’ (P. de Jong: Gevraagd... (m/v), Een onderzoek naar het functioneren van de personeelsadvertentie als tekst, 1987). Het klakkeloos vervangen van hij door zij levert lang niet altijd het gewenste resultaat op: verwijzen naar mannelijke woorden, zoals de sollicitatiebrief, met zij kan toch niet de bedoeling zijn.
Enigszins cryptisch, maar niet onaardig geformuleerd vind ik:
‘N.B. Het zij hier expliciet vermeld: woorden als journalist en schrijver zijn in dit boek als gemeenkunnige termen gebezigd.’ (Het journalistieke verhaal, 1988.)
Nogal stoer klinken de beginzinnen van Inez van Eijk in haar Sollicitatiehulp (1991): ‘Bijna iedereen moet er een paar keer in zijn of haar bestaan aan geloven: aan solliciteren. (Dit is de eerste en de laatste keer dat ik hier “zijn of haar” bezig; van nu af aan hanteer ik hij, hem, zijn en de mannelijke aanduidingen van functies en beroepen, zonder daarmee al-